WETBOEK
FUTURE ROLEPLAY

Wettenbundel Gemeente Future

Deze wettenbundel bevat relevante wetgeving uit het strafrecht en publiekrecht, daarmee wordt verwacht dat enkel de wetten in deze bundel worden betrokken m.b.t. deze twee rechtsgebieden.

Het staat in de kamer van koophandel ingeschreven ondernemingen vrij om afspraken te maken gebaseerd op wetgeving uit het privaatrecht (contracten, overenkomsten, etc.), voor zover er niet voorzien wordt door wetgeving binnen deze wettenbundel.

 

Grondbeginselen voor opsporingsambtenaren

Deze grondbeginselen vormen de basis voor een integer strafproces en bevatten bepalingen van meerdere wetboeken binnen deze bundel samen met beleidsregels van overheidsinstanties en afspraken tussen leidinggevenden van deze instanties.

 

Deel 1 – Basis

  1. Deze grondbeginselen dienen ten alle tijden nageleefd te worden.
  2. Bezwaren over de naleving van de grondbeginselen worden getoetst door:
    1. De rechter, indien het een zaak betreft die aan de rechter wordt/is voorgelegd;
    2. De (hulp-) officier van justitie;
    3. De hoogste in rang die op dat moment in de stad is, indien geen (hulp-) officier van justitie beschikbaar is.
  3. De maximale strafmaat bedraagt 180 maanden.
    1. Voor de algemeen opsporingsambtenaar is de maximale strafmaat 120 maanden.
    2. Voor de (hulp-) officier van justitie is de maximale strafmaat 160 maanden.
    3. Voor de Rechters is de maximale strafmaat 180 maanden.
Deel 2 – Mededeling van de rechten

De mededeling van rechten die in dit deel van de grondbeginselen worden beschreven hoeven niet woord voor woord overeen te komen met wat in deze grondbeginselen staat, zolang de mededeling van de opsporingsambtenaar niet tekortkomt in het informeren van de verdachte over de relevante rechten.

2.1 Bij aanhouding

Bij aanhouding hoort de verdachte op de hoogte gesteld te worden van de reden van aanhouding.

 

2.2 Vooraf aan verhoor

Vooraf aan ieder verhoor dient de ondervraagde te horen dat deze:

  1. Niet tot antwoorden verplicht is;
  2. [Wel of niet] aangemerkt wordt als verdachte;
  3. Het recht heeft op een advocaat ter consultatie in het verhoor;
  4. Het recht op medische hulp indien de verdachte op korte termijn het risico loopt om te sterven of het risico loopt om onomkeerbare schade op te lopen aan zijn ledemaat of orgaan.
  5. Het recht om op de hoogte gesteld te worden voor welke strafbare feiten persoon word verdacht en eventuele inbeslagnames en/of invorderingen die daar bij komen kijken.

 

2.3 Rechten bij de behandeling van een strafrechtelijk proces en inverzekeringstelling

Vooraf aan de behandeling van de strafrechtelijke zaak dient de verdachte op de hoogte gesteld te worden dat persoon recht heeft op een advocaat.

De verdachte (of zijn gemachtigde) kan zich tijdens het proces of in geval van inverzekeringstelling op de volgende rechten beroepen, echter hoeft deze in beginsel niet op de hoogte gesteld te worden van de hierna opgesomde rechten (tenzij a).

  1. Ondergebracht onder het recht op informatie:
    • Het recht op informatie over de beschuldiging;
    • Het recht op de juiste informatie met betrekking tot zijn strafrechtelijk proces, m.u.v. vertrouwelijke informatie (zoals .oa.: recherchedossiers, naam indiener aangifte, etc.)
  2. De rechten die voortvloeien uit:
    • Hoofdstuk 6 van de Ambtsinstructie
    • Waaronder medische zorg, in bewaring nemen van enig goed en eten/drinken.
    • Het eerste boek van het Wetboek van Strafvordering
    • Andere wettelijke voorschriften, bepalingen en vastgestelde beleidsregels.

Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Future

Hoofdstuk 1 – Bepalingen

 

Artikel 1:1 APV [Algemene Bepalingen]

In deze verordening wordt verstaan onder:

  1. bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;
  2. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Future;
  3. geldboete van de … categorie: een geldboete, zoals bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht;
  4. lokalen voor openbare dienst: Lokalen welke benut worden door overheidsinstanties of organisaties die in het maatschappelijk belang handelen;
    • voorbeelden: het politiebureau, ziekenhuis, het depot van de ANWB en het stadhuis;
    • garages toebehorende aan een lokaal voor openbare dienst en hun in-/uitritten;
  5. openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;
  6. openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;
  7. voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;
  8. weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;
  9. inbrekerswerktuigen: Middelen die bestemd zijn om een inbraak te vergemakkelijken, waaronder lockpicks en breekijzers.
Artikel 1:2 APV [Toezichthouders]

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

  1. de opsporingsambtenaren zoals bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering;
  2. de (hulp-) officier van justitie;
  3. de boa’s gedetachteerd bij de gemeente Future;
  4. APV-controleur bij de gemeente Future;
Artikel 1:2a APV [Verleners vergunning of ontheffing]

Met het verlenen van vergunningen of ontheffing, bepaald bij of krachtens deze verordening, zijn belast:

  1. de burgemeester;
  2. de gemeenteraad;
  3. namens de burgemeester handelende ambtenaren van de gemeente Future.
Artikel 1:3 APV [Voorschriften en beperkingen]
  1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
  2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
Artikel 1:4 APV [Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing]

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:5 APV [Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing]

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  1. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
  2. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
  3. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
  4. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of
  5. indien de houder dit verzoekt.
Artikel 1:6 APV [Termijnen]

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:7 APV [Weigeringsgronden]#
  1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:
    1. de openbare orde;
    2. de openbare veiligheid;
    3. de volksgezondheid;
    4. de bescherming van het milieu.
  2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.
Hoofdstuk 2 – Maatregelen van de burgemeester

Artikel 2:1 APV [Veiligheidsrisicogebieden]

De burgemeester is bevoegd, bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:2 APV [Bepalingen Gebiedsontzegging]
  1. De burgemeester is bevoegd, in het belang van de openbare orde, aan degene, die een of meer van de wettelijke bepalingen overtreedt, die genoemd zijn in artikel 2:3, een verbod op te leggen om zich te bevinden in een door het college aangewezen gebied en de daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en inrichtingen.
    1. Namens de burgemeester is in dit artikel ook bevoegd de (hulp-) officier van justitie;
  2. Het verbod van het eerste lid geldt gedurende het in het besluit van de burgemeester genoemde termijn, nadat dit besluit aan de overtreder bekend is gemaakt. De duur van de gebiedsontzegging is afhankelijk van de zwaarte van de overtreding. De overtredingen zijn onderverdeeld in drie categorieën, zie artikel 2:3.
  3. De burgemeester is bevoegd, in het belang van de openbare orde, aan degene die hij eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid heeft opgelegd en ten aanzien van wie binnen 2 weken na het opleggen van dit verbod wordt geconstateerd dat hij opnieuw een of meer van de in het laatste lid genoemde artikelen overtreedt, een verbod op te leggen om zich te bevinden in een door het college aangewezen gebied en in de daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en inrichtingen voor een tijdvak van maximaal 1 week. Dit geldt voor alle categorieën genoemd in artikel 2:3.
  4. De burgemeester houdt bij zijn beslissing rekening met eventuele zwaarwegende belangen, die betrokkene kan hebben bij aanwezigheid in het gebied, zoals het aldaar wonen, werken of het bezoeken van een hulpverleningsinstantie.
  5. Het is verboden om zich in strijd met een op grond van dit artikel opgelegde gebiedsontzegging in een desbetreffend door het college aangewezen gebied of de daarin voor publiek toegankelijke gebouwen en inrichtingen te bevinden, dit wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste 10 maanden of een geldboete van de derde categorie.
  6. Voor bijzondere of meerdaagse evenementen kan het college ten behoeve van gebiedsontzeggingen op grond van dit artikel een op het betreffende evenement afgestemd gebied aanwijzen, dat afwijkt van het aangewezen reguliere gebied.
Artikel 2:3 [Categorieën gebiedsontzegging]

 

CATEGORIE 1: FEITEN WAARVOOR EEN GEBIEDSVERBOD VAN 1 DAG KAN WORDEN OPGELEGD
Artikel Feit
3:1 APV Samenscholing en ongeregeldheden
3:2 APV Straatintimidatie
3:4 APV Bedelen
424 WvSr Straatschenderij
430a WvSr Naaktrecreatie
453 WvSr Openbare dronkenschap
CATEGORIE 2: FEITEN WAARVOOR EEN GEBIEDSVERBOD VAN 2 DAGEN KAN WORDEN OPGELEGD
Artikel Feit
3:3 APV Vervoer inbrekerswerktuigen
3:5 APV Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
3:5a APV Vechten in het openbaar
3:6 APV Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen
3:6a APV Hinderlijk gedrag bij lokalen voor openbare dienst
3:7 APV Openlijk drugsgebruik
2 Opw Handel in harddrugs
3 Opw Handel in softdrugs
131 WvSr Opruiing
138 WvSr (Poging etc.) Huisvredebreuk
139 WvSr (Poging etc.) Lokaalvredebreuk
157 WvSr (Poging etc.) Brandstichting, ontploffing
180 WvSr Wederspannigheid
285 WvSr Bedreiging
300 WvSr Mishandeling
301 WvSr Mishandeling met voorbedachte rade
350 WvSr Vernieling of beschadiging van zaken
CATEGORIE 3: FEITEN WAARVOOR EEN GEBIEDSVERBOD VAN 3 DAGEN KAN WORDEN OPGELEGD
Artikel Feit
2:2 APV Overtreding gebiedsontzegging
13 WWM Verbodsbepaling voor wapens categorie 1
26 WWM Verbod voorhanden hebben en dragen van wapens en munitie van de categorieën 2 en 3
27 WWM Verbod voorhanden hebben en dragen van wapens en munitie van de categorieën 2, 3 en 4
141 WvSr Gezamenlijke openlijke geweldpleging
149 WvSr Grafschennis
189 WvSr Hulp aan dader na misdrijf
287 WvSr (Poging etc.) Doodslag
288 WvSr (Poging etc.) Gekwalificeerde doodslag
289 WvSr (Poging etc.) Moord
302 WvSr Zware mishandeling
303 WvSr Zware mishandeling met voorbedachte rade
304 WvSr Mishandeling met een strafverhogende omstandigheid
435 WvSr Voeren van de titel advocaat zonder daartoe gerechtigd te zijn
Hoofdstuk 3 – Openbare orde

Artikel 3:1 APV [Samenscholing en ongeregeldheden]
  1. Het is verboden op een openbare plaats deelte nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden, dan welte vechten.
  2. Degene die op een openbare plaats:
    1. aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;
    2. aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of
    3. zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

    is verplicht op bevel van een ambtenaar van de politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.
  4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.
  5. Samenscholing wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.
Artikel 3:2 APV [Straatintimidatie]#

Het is verboden op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw in groepsverband dan wel afzonderlijk, anderen uit te jouwen of met aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen lastig te vallen. Dit wordt gestraft met een een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 3:3 APV [Vervoer inbrekerswerktuigen]#

Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen, te vervoeren of bij zich te hebben. Dit wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste 3 maanden of met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 3:4 APV [Bedelen]#

Het is verboden, op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw op hinderlijke wijze om geld of andere zaken te bedelen. Dit wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste 3 maanden of met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 3:5 APV [Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen]#
  1. Het is verboden op een openbare plaats:
    1. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
    2. zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.
    3. Het verbod is niet van toepassing op situaties, waarin wordt voorzien door artikel 424 of 426bis van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
    4. Wordt geoordeeld dat het verbod wordt overtreden dan is de overtreder verplicht op een daartoe strekkend bevel of vordering van een ambtenaar, krachtens artikel 1:2 van deze verordening belast met het toezicht op de naleving van deze verordening, zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen over tenminste de door deze ambtenaar aangegeven afstand.
  2. Overtredingen van het in lid 1 gestelde verbod worden gestraft met een hechtenis van ten hoogste 3 maanden of een geldboete van de tweede categorie.
Artikel 3:5a APV [Vechten in het openbaar]#
  1. Het is verboden in het openbaar te vechten, dit wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste 6 maanden of een geldboete van de tweede categorie.
  2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, of 426bis, of Titel XX van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 3:6 APV [Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen]#
  1. Het is verboden:
    1. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;
    2. zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.
  2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.
  3. Wordt geoordeeld dat de verboden worden overtreden dan is de overtreder verplicht op een daartoe strekkend bevel of vordering van een ambtenaar, krachtens artikel 1:2 van deze verordening belast met het toezicht op de naleving van deze verordening, zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen over tenminste de door deze ambtenaar aangegeven afstand.
  4. Overtredingen van het in voorgande leden gestelde verbod worden gestraft met een hechtenis van ten hoogste 3 maanden of een geldboete van de tweede categorie.
  5. Indien de overtredingen van het in lid 1 gestelde verbod wordt vergezeld door enige vorm van baldadigheid of intimidatie wordt de gedraging gestraft met een hechtenis van ten hoogste 6 maanden of met een geldboete van de derde categorie.
Artikel 3:6a APV [Hinderlijk gedrag bij lokalen voor openbare dienst]#
  1. Het is verboden om bij een lokaal bestemd voor de openbare dienst: 1. zich zonder redelijk doel voor/in een portiek, poort, inrit of uitrit bevinden; 2. in, op, bij oftegen een gevel, inclusief daarin aanwezige deuren, ramen en andere voorzieningen te hangen, zitten of liggen voor zover daardoor overlast kan worden veroorzaakt.
  2. Overtredingen van het in lid 1 gestelde verbod worden gestraft met een hechtenis van ten hoogste 4 maanden of met een geldboete van de tweede categorie.
  3. Indien de overtredingen van het in lid 1 gestelde verbod wordt vergezeld door enige vorm van baldadigheid of intimidatie wordt de gedraging gestraft met een hechtenis van ten hoogste 8 maanden of met een geldboete van de derde categorie.
Artikel 3:7 APV [Openlijk drugsgebruik]#

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Hoofdstuk 4 – Evenementen en betogingen

Artikel 4:1 APV [Definitie evenement]
  1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan, elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
    1. bioscoopvoorstellingen;
    2. markten;
    3. kansspelen;
    4. het in een inrichting gelegenheid geven tot dansen;
    5. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
    6. de door de gemeente georganiseerde stads- en dorpskermissen.
  2. Onder evenement wordt mede verstaan:
    1. een herdenkingsplechtigheid;
    2. een braderie;
    3. een optocht, niet zijnde een betoging, op de weg;
    4. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
    5. een straatfeest of buurtfestiviteit op één dag (klein evenement).
Artikel 4:2 APV [Evenementvergunning]#
  1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
  2. Het verbod van het eerste lid geldt niet als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    1. het is een evenement in de open lucht;
    2. het aantal bezoekers is niet meer dan 50 gelijktijdig;
    3. het evenement duurt maximaal tot 24.00 uur;
    4. het ten gehore brengen van muziek duurt op vrijdag en zaterdag tot maximaal 24.00 uur en op maandag tot en met donderdag en op zondag tot maximaal 23.00 uur;
    5. het evenement wordt niet gehouden op de rijbaan (niet zijnde een woonerf), fiets- of bromfietspad of parkeergelegenheid of vormt niet anderszins een belemmering voor het verkeer en de hulpdiensten, hetgeen ook betekent dat er op het trottoir een doorgang van 1.20 meter open moet blijven en op promenades en woonerven een doorgang van minstens 4.50 meter;
    6. er is een organisator;
    7. de organisator stelt de burgemeester tenminste vier weken voorafgaand aan het evenement in kennis met een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier; en
    8. er wordt voldaan aan de standaardvoorschriften van de Politie.
  3. Bij de indiening van een aanvraag om een vergunning voor een evenement, zoals bedoeld in lid 1, en bij de indiening van een meldingsformulier, zoals genoemd in lid 2, aanhef, onder g, bij een evenement met meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn wordt ook een actieplan ingediend om de grote groep mensen te faciliteren.
  4. De burgemeester kan naar aanleiding van een melding, zoals bedoeld in lid 2, aanhef, onder g, nadere voorwaarden verbinden aan het te houden evenement in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid, de bescherming van het milieu en de brandveiligheid.
  5. De burgemeester kan naar aanleiding van een melding, zoals bedoeld in lid 2, aanhef, onder g, besluiten een evenement te verbieden, indien er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid, de bescherming van het milieu en de brandveiligheid in gevaar komt.
  6. De burgemeester kan nadere regels stellen betreffende het organiseren van vergunningsplichtige en/of meldingsplichtige evenementen.
  7. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7, lid 1, en in afwijking van het bepaalde in artikel 1:7, lid 2, kan een vergunning voor een evenement worden geweigerd als de aanvraag om vergunning minder dan acht weken voor het evenement is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.
  8. Degene die handelt in strijd met het verbod van het eerste lid wordt gestraft met een geldboete van de derde categorie.
Artikel 4:3 APV [Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen]
  1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste één week voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
    1. Onder betoging wordt ook begrepen: een samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging op openbare plaatsen een voorafgaande kennisgeving vereist is.
  2. De kennisgeving bevat:
    1. naam en BSN van degene die de betoging houdt;
    2. het doel van de betoging;
    3. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;
    4. de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;
    5. voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en
    6. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.
  3. Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
  4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.
  5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.
  6. Voor op vooraf bepaalbare tijdstippen regelmatig terugkerende samenkomsten, uitgaande van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan of een genootschap op geestelijke grondslag, is een eenmalige kennisgeving voldoende.
Artikel 4:4 APV [Ordeverstoring]
  1. Het is verboden bij een evenement of betoging de orde te verstoren, dit wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste 3 maanden of een geldboete van de derde categorie.
  2. Het is verboden enig gereedschap, voorwerp of middel te vervoeren of bij zich te hebben met de kennelijke bedoeling daarmee bij een evenement of betoging de orde te verstoren, dit wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste 5 maanden of een geldboete van de derde categorie.
  3. Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde. Dit wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste 5 maanden of een geldboete van de derde categorie.
  4. Het verbod van lid 3 geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.
  5. Voor de toepassing van dit artikel wordt, in afwijking van artikel 4:1, onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak en een herdenkingsplechtigheid.

Wetboek van Strafvordering

Eerste Boek Algemeene bepalingen

Titel I Strafvordering in het algemeen
Artikel 1 WvSv [Legaliteitsbeginsel]

Strafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien.

Titel II De verdachte
Artikel 12f WvSv [Advocaten]
  1. De klager en de persoon wiens vervolging wordt verlangd kunnen zich in raadkamer doen bijstaan. Zij kunnen zich doen vertegenwoordigen door een advocaat, indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn, of door een daartoe bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde. Van deze bevoegdheid, alsmede van de mogelijkheid om toevoeging van een advocaat te verzoeken, wordt hun in de oproeping mededeling gedaan.
Artikel 12g WvSv [Verdachte is niet tot antwoorden verplicht]

De persoon wiens vervolging wordt verlangd is niet verplicht op de vragen, hem in raadkamer gesteld, te antwoorden. Hiervan wordt hem, voordat hij wordt gehoord, mededeling gedaan. De mededeling wordt in het proces-verbaal opgenomen.

Artikel 27 WvSv [Verdachte]
  1. Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit.
  2. Daarna wordt als verdachte aangemerkt degene tegen wie de vervolging is gericht.
  3. De verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, is bevoegd zich te laten bijstaan door een tolk.
Artikel 27a WvSv [Vaststelling identiteit]
  1. De verdachte wordt ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit gevraagd naar zijn naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum. Het vaststellen van zijn identiteit omvat tevens een onderzoek van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. In de gevallen, bedoeld in artikel 55c, tweede en derde lid, omvat het vaststellen van zijn identiteit tevens het nemen van een of meer foto’s en vingerafdrukken.
  2. In de gevallen waarin van de verdachte overeenkomstig dit wetboek vingerafdrukken zijn genomen en verwerkt, omvat het vaststellen van zijn identiteit ter verificatie het nemen van zijn vingerafdrukken en het vergelijken van die vingerafdrukken met de van hem verwerkte vingerafdrukken. In de andere gevallen omvat het vaststellen van zijn identiteit een onderzoek van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
Artikel 27c WvSv [Mededelen van rechten aan verdachte]
  1. Aan de verdachte wordt bij zijn staandehouding of aanhouding medegedeeld ter zake van welk strafbaar feit hij als verdachte is aangemerkt. Buiten gevallen van staandehouding of aanhouding wordt de verdachte deze mededeling uiterlijk voorafgaand aan het eerste verhoor gedaan.
  2. Aan de verdachte die niet is aangehouden, wordt voorafgaand aan zijn eerste verhoor, onverminderd artikel 29, tweede lid, mededeling gedaan van het recht op rechtsbijstand, bedoeld in artikel 28, eerste lid, en, indien van toepassing, het recht op vertolking en vertaling, bedoeld in artikel 27, derde lid.
Artikel 27cb WvSv [Plaats van verhoor]

Het verhoor van een aangehouden verdachte vindt zoveel mogelijk plaats op een plaats die is bestemd voor het verhoren van verdachten of op een andere door de hulpofficier van justitie of de officier van justitie aangewezen plaats van verhoor.

Artikel 27d WvSv [Getuige of verdachte]
  1. De opsporingsambtenaar die een persoon uitnodigt om een verklaring af te leggen, deelt daarbij mee of deze als getuige of als verdachte wordt gehoord.
  2. Indien ten aanzien van een als getuige gehoorde persoon gedurende het verhoor een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit ontstaat als bedoeld in artikel 27, eerste lid, doet de verhorende opsporingsambtenaar, indien deze het verhoor wil voortzetten, aan deze persoon de in artikel 27c, eerste en tweede lid, genoemde mededelingen.
Artikel 27e WvSv [Informeren naasten]
  1. Op verzoek van de aangehouden verdachte geeft de hulpofficier van justitie die bij de voorgeleiding beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek, onverwijld kennis van diens vrijheidsbeneming aan ten minste een door de verdachte aangeduide persoon.
  2. De hulpofficier van justitie kan de in het eerste lid bedoelde kennisgeving uitstellen voor zover en voor zolang als dit wordt gerechtvaardigd door een dringende noodzaak om:
    1. ernstige negatieve gevolgen voor het leven, de vrijheid of de fysieke integriteit van een persoon te voorkomen of
    2. te voorkomen dat aanzienlijke schade aan het onderzoek kan worden toegebracht.
  3. De in het derde lid bedoelde beslissing en de gronden waarop deze berust, worden in het proces-verbaal vermeld.
Artikel 28 WvSv [Bijstand door raadsman]
  1. De verdachte heeft het recht om zich, overeenkomstig de bepalingen van dit wetboek, te doen bijstaan door een raadsman.
  2. Aan de verdachte wordt overeenkomstig de wijze bij de wet bepaald door een aangewezen of gekozen raadsman rechtsbijstand verleend.
  3. In bijzondere gevallen kan op gemotiveerd verzoek van de verdachte meer dan een raadsman worden aangewezen.
  4. De verdachte wordt, telkens wanneer hij dit verzoekt, zo veel mogelijk de gelegenheid verschaft om zich met zijn raadsman in verbinding te stellen.
  5. De verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst kan ten behoeve van zijn contacten met zijn raadsman een beroep doen op bijstand van een tolk. De raadsman is verantwoordelijk voor het oproepen van een tolk.
Artikel 28a WvSv [Afstand van rechtsbijstand]
  1. De verdachte kan vrijwillig en ondubbelzinnig afstand doen van het recht op rechtsbijstand, bedoeld in artikel 28, eerste lid, tenzij in dit wetboek anders is bepaald.
  2. Wanneer de rechter of opsporingsambtenaar blijkt dat de verdachte de in het eerste lid bedoelde afstand van recht wil doen, licht deze hem in over de gevolgen daarvan en deelt deze hem mee dat hij van zijn beslissing kan terugkomen. Hiervan wordt proces-verbaal opgemaakt.
Artikel 28c WvSv [Overleg met raadsman vóór verhoor]
  1. De aangehouden verdachte voor wie ingevolge een raadsman beschikbaar is, wordt de gelegenheid verschaft om voorafgaand aan het eerste verhoor gedurende een termijn van ten hoogste een vijftien minuten met hem een onderhoud te hebben. De hulpofficier van justitie kan deze termijn, indien deze ontoereikend blijkt, op verzoek van de verdachte of zijn raadsman met ten hoogste een half uur verlengen, tenzij het belang van het onderzoek zich daartegen verzet. Het onderhoud kan ook door middel van telecommunicatie plaatsvinden.
  2. De verdachte, kan slechts afstand doen van het in het eerste lid bedoelde onderhoud, nadat hij door een raadsman over de gevolgen daarvan is ingelicht.
Artikel 29 WvSv [Verklaringsvrijheid en zwijgrecht]
  1. In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhorende rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen waarvan niet kan worden gezegd dat zij in vrijheid is afgelegd.
  2. De verdachte is niet tot antwoorden verplicht. Voor de aanvang van het verhoor wordt de verdachte medegedeeld dat hij niet tot antwoorden is verplicht. Deze mededeling wordt in het proces-verbaal opgenomen.
  3. De verklaringen van den verdachte, bepaaldelijk die welke eene bekentenis van schuld inhouden, worden in het proces-verbaal van het verhoor zooveel mogelijk in zijne eigen woorden opgenomen. De mededeling bedoeld in het tweede lid wordt in het proces-verbaal opgenomen.
Artikel 29a WvSv [P-v verhoor]
  1. Het proces-verbaal van verhoor vermeldt het tijdstip waarop het verhoor van de verdachte is aangevangen, eventueel wordt onderbroken en hervat, en waarop het is beëindigd. Het bevat de redenen voor het onderbreken van het verhoor; het vermeldt voorts de identiteit van de personen die bij het verhoor aanwezig zijn en die daaraan deelnemen. Aangetekend wordt of geluids- of beeldopnamen van het verhoor zijn gemaakt.
  2. De verklaringen van de verdachte, in het bijzonder die welke een bekentenis van schuld inhouden, worden in het proces-verbaal van het verhoor zo veel mogelijk in zijn eigen woorden opgenomen. De verklaring van de verdachte, wordt zo volledig mogelijk weergegeven en voor zo veel mogelijk in vraag- en antwoordvorm.
  3. Aan de verdachte en, voor zover deze het verhoor heeft bijgewoond, aan de raadsman wordt de gelegenheid geboden om opmerkingen te maken over de weergave van het verhoor in het proces-verbaal. Deze opmerkingen worden onverwijld aan de verhorende ambtenaar verstrekt en worden, voor zover zij niet worden overgenomen, in het proces-verbaal vermeld. Indien de verdachte met de weergave van zijn verklaring instemt, ondertekent hij deze.
Artikel 29b WvSv [Tolk]
  1. In alle gevallen waarin een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst wordt gehoord, wordt de bijstand van een tolk ingeroepen.
  2. De tolk wordt opgeroepen door de verhorende ambtenaar, tenzij anders bij wet bepaald. Tijdens het voorbereidende onderzoek kan de tolk mondeling worden opgeroepen. In alle andere gevallen geschiedt de oproeping schriftelijk.
  3. Van de bijstand van een tolk wordt mededeling gedaan in het proces-verbaal.
Artikel 29c WvSv [Vaststellen identiteit bij verhoor]
  1. In alle gevallen waarin de verdachte wordt gehoord of een verhoor bijwoont, stelt de rechterlijk ambtenaar de identiteit van de verdachte vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin. De rechterlijk ambtenaar is tevens bevoegd de identiteit van de verdachte vast te stellen op de wijze, bedoeld in artikel 27a, tweede lid, indien over zijn identiteit twijfel bestaat.
  2. De verdachte is verplicht op bevel van een rechterlijk ambtenaar een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en zijn medewerking te verlenen aan het nemen van zijn vingerafdrukken.
Titel IIA Kennisneming van processtukken
Artikel 30 WvSv [Kennisneming van processtukken. Uitzondering]
  1. De kennisneming van de processtukken wordt de verdachte op diens verzoek tijdens het voorbereidende onderzoek verleend door de officier van justitie. De kennisneming wordt de verdachte in elk geval toegestaan vanaf het eerste verhoor na aanhouding.
  2. Indien de officier van justitie in gebreke blijft de kennisneming te verlenen, kan hem op verzoek van de verdachte door de rechter een termijn worden gesteld binnen welke de kennisneming van processtukken wordt verleend. Alvorens op het verzoek te beslissen, hoort de rechter de officier van justitie.
  3. Niettemin kan de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit vordert, de verdachte de kennisneming van bepaalde processtukken onthouden.
  4. De verdachte wordt in het geval, bedoeld in het derde lid, schriftelijk medegedeeld dat de hem ter inzage gegeven stukken niet volledig zijn. De verdachte kan binnen veertien dagen na dagtekening van de mededeling, bedoeld in de vorige volzin, en daarna telkens na periodes van dertig dagen, een bezwaarschrift indienen bij de rechter. Alvorens te beslissen, hoort de rechter de officier van justitie en stelt hij de verdachte in de gelegenheid om opmerkingen te maken.
Titel IV Eenige bijzondere dwangmiddelen
Artikel 52 WvSv [Vragen persoonsgegevens. Staande houden]

Iedere opsporingsambtenaar is bevoegd de identiteit van de verdachte vast te stellen op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en hem daartoe staande te houden.

Artikel 53 WvSv [Aanhouding bij heterdaad]
  1. In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit is een ieder bevoegd de verdachte aan te houden.
  2. De opsporingsambtenaar die een verdachte bij ontdekking op heterdaad aanhoudt, brengt deze ten spoedigste over naar de plaats voor verhoor ter voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie of de officier van justitie.
  3. Geschiedt de aanhouding door een ander dan een opsporingsambtenaar, dan levert deze de aangehoudene onverwijld aan een opsporingsambtenaar over, onder afgifte aan deze van bij de verdachte aangetroffen voorwerpen. De opsporingsambtenaar handelt overeenkomstig de bepaling van het tweede lid en maakt zo nodig een kennisgeving van inbeslagneming op.
  4. Bij de voorgeleiding van de verdachte aan de hulpofficier van justitie of de officier van justitie beoordeelt deze de noodzaak van verdere vrijheidsbeneming op grond van artikel 56a.
Artikel 54 WvSv [Aanhouding buiten heterdaad]
  1. Buiten het geval van ontdekking op heterdaad is de opsporingsambtenaar op bevel van de officier van justitie bevoegd de verdachte van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis van 2 uur is toegelaten, aan te houden teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden aan de hulpofficier van justitie of de officier van justitie.
  2. Het bevel tot aanhouding kan door de officier van justitie mondeling of schriftelijk worden gegeven. Indien het mondeling wordt gegeven, wordt het nadien in het proces-verbaal vermeld.
  3. Indien het bevel van de officier van justitie niet kan worden afgewacht, komt de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid toe aan de hulpofficier van justitie. De hulpofficier van justitie geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan de officier van justitie. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
  4. Indien het bevel van de officier van justitie of de hulpofficier van justitie niet kan worden afgewacht, is de opsporingsambtenaar bevoegd de verdachte aan te houden teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden aan de hulpofficier van justitie of de officier van justitie.
Artikel 55 WvSv [Plaats of woning betreden]
  1. In geval van ontdekking op heeter daad van een misdrijf kan ieder, ter aanhouding van den verdachte, elke plaats betreden, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner en van de plaatsen, genoemd in artikel 12 van de Algemene wet op het binnentreden.
  2. Zoowel in geval van ontdekking op heeter daad als buiten dat geval kan iedere opsporingsambtenaar, ter aanhouding van den verdachte, elke plaats betreden.
Artikel 55b WvSv [Bevoegdheden bij aanhouding]
  1. De bij of krachtens artikel 141 aangewezen ambtenaren, belast met de opsporing van strafbare feiten, zijn bevoegd een staande gehouden of aangehouden verdachte aan zijn kleding te onderzoeken, alsmede voorwerpen die hij bij zich draagt of met zich mee voert te onderzoeken, een en ander voor zover zulks noodzakelijk is voor de vaststelling van zijn identiteit.
  2. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, oefenen de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, alleen dan in het openbaar uit, indien dit redelijkerwijs noodzakelijk is om wegmaking of beschadiging van voorwerpen waaruit de identiteit van die verdachte zou kunnen blijken, te voorkomen.
  3. Van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het tweede lid, maken zij proces-verbaal op, dat aan de officier van justitie ter beschikking wordt gesteld.
Artikel 55c WvSv [Vaststellen identiteit verdachte]
  1. De ambtenaren, bedoeld in artikel 141, en de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder b, van de Politiewet 2012, stellen de identiteit van de aangehouden verdachte vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste en tweede volzin.
  2. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, nemen met het oog op het vaststellen van de identiteit van een verdachte die is aangehouden wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, of die wordt verhoord wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, zonder dat hij is aangehouden, een of meer foto’s en vingerafdrukken. De vingerafdrukken worden vergeleken met de van verdachten overeenkomstig dit wetboek verwerkte vingerafdrukken.
  3. De officier van justitie of de hulpofficier beveelt dat van iedere andere verdachte dan de verdachte, bedoeld in het tweede lid, over wiens identiteit twijfel bestaat, een of meer foto’s en vingerafdrukken worden genomen.
  4. De foto’s en vingerafdrukken, bedoeld in het tweede en derde lid, kunnen ook worden verwerkt voor het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten en het vaststellen van de identiteit van een lijk.
Artikel 56 WvSv [Onderzoek aan lichaam of kleding]
  1. De officier van justitie of de hulpofficier voor wie de verdachte wordt geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden, kan, bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen deze, in het belang van het onderzoek bepalen dat deze aan zijn lichaam of kleding zal worden onderzocht.
  2. De officier van justitie kan bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen de verdachte, in het belang van het onderzoek bepalen dat deze in zijn lichaam wordt onderzocht. Onder onderzoek in het lichaam wordt verstaan: het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het onderlichaam, röntgenonderzoek, echografie en het inwendig manueel onderzoek van de openingen en holten van het lichaam. Het onderzoek in het lichaam wordt verricht door een arts. Het onderzoek wordt niet ten uitvoer gelegd indien zulks om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is.
  3. De in het eerste en tweede lid bedoelde onderzoeken worden op een besloten plaats en voor zover mogelijk door personen van hetzelfde geslacht als de verdachte verricht.
  4. De overige opsporingsambtenaren zijn bevoegd den aangehoudene tegen wien ernstige bezwaren bestaan, aan zijne kleeding te onderzoeken.
Artikel 56a WvSv [Ophouden of vrijlaten]
  1. Nadat de aangehouden verdachte aan de hulpofficier van justitie of de officier van justitie is voorgeleid, kan deze bevelen dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek dan wel in vrijheid wordt gesteld. De hulpofficier van justitie kan voorts beslissen om de verdachte onverwijld voor te geleiden aan de officier van justitie.
  2. De verdachte van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten kan ten hoogste twee uur worden opgehouden voor onderzoek; de verdachte van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten ten hoogste twee uur. De tijd tussen middernacht en negen uur ’s morgens wordt voor de berekening van deze termijnen niet meegerekend. De ophouding vindt plaats in het belang van het onderzoek.
  3. Voor het einde van de periode, bedoeld in het tweede lid, of zoveel eerder als het onderzoek dat toelaat, wordt de verdachte in vrijheid gesteld of in verzekering gesteld.
  4. Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, omvat mede de identificatie van de verdachte, de voorbereidingen voor het verhoor, het verhoor en het uitreiken van mededelingen in persoon over het vervolg van de strafzaak.
  5. Tijdens het ophouden voor onderzoek wordt de verdachte verhoord op de wijze bepaald in de artikelen 29 en 29a.
Artikel 57 WvSv [Inverzekeringstelling]
  1. De officier van justitie of de hulpofficier voor wie de verdachte wordt geleid, of die zelf de verdachte heeft aangehouden, kan, na hem verhoord te hebben, bevelen dat hij tijdens het onderzoek ter beschikking van de justitie zal blijven en daarvoor op een in het bevel aangeduide plaats in verzekering zal worden gesteld. Inverzekeringstelling vindt plaats in het belang van het onderzoek, waaronder mede wordt verstaan het belang van het aan de verdachte in persoon uitreiken van mededelingen over de strafzaak.
  2. De verdachte is bevoegd zich bij het verhoor door een raadsman te doen bijstaan. De raadsman wordt bij het verhoor in de gelegenheid gesteld de nodige opmerkingen te maken.
  3. Van het verhoor wordt proces-verbaal opgemaakt door de officier of de hulpofficier die het bevel verleent. Dit proces-verbaal wordt bij de processtukken gevoegd.
  4. De hulpofficier geeft van zijn bevel onverwijld kennis aan de officier van justitie.
  5. Zodra het belang van het onderzoek dit toelaat, gelast de officier van justitie de invrijheidstelling van de verdachte. Indien het onderzoeksbelang nog slechts bestaat uit het uitreiken aan de verdachte in persoon van een mededeling over de strafzaak, wordt deze mededeling zo spoedig mogelijk uitgereikt en de verdachte daarna in vrijheid gesteld.
Artikel 95 WvSv [Inbeslagneming bij aanhouden of staande houden]
  1. De opsporingsambtenaar die de verdachte staande houdt of aanhoudt, kan de voor inbeslagneming vatbare voorwerpen die de verdachte met zich voert, in beslag nemen.
Artikel 96 WvSv [Bevoegdheid opsporingsambtenaar. Veiligstellen voorwerpen]
  1. In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, is de opsporingsambtenaar bevoegd de daarvoor vatbare voorwerpen in beslag te nemen.
  2. De opsporingsambtenaar kan, in afwachting van de komst van de rechter of ambtenaar die bevoegd is ter inbeslagneming de plaats te doorzoeken, de maatregelen nemen die redelijkerwijs nodig zijn om wegmaking, onbruikbaarmaking, onklaarmaking of beschadiging van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen te voorkomen. Deze maatregelen kunnen de vrijheid van personen die zich ter plaatse bevinden beperken.
Artikel 96a WvSv [Bevel tot uitlevering in beslag te nemen voorwerp]
  1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de opsporingsambtenaar een persoon die redelijkerwijs moet worden vermoed houder te zijn van een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp bevelen dat hij dit ter inbeslagneming zal uitleveren.
  2. Het bevel wordt niet gegeven aan de verdachte.
Artikel 96b WvSv [Doorzoeken vervoermiddel ter inbeslagneming]
  1. Indien zulks met het oog op de uitoefening van de in het eerste lid verleende bevoegdheid noodzakelijk is, kan de opsporingsambtenaar:
    1. van de bestuurder van het vervoermiddel vorderen dat hij het vervoermiddel tot stilstand brengt, en
    2. het vervoermiddel vervolgens naar een daartoe door hem aangewezen plaats overbrengen of door de bestuurder laten overbrengen.
Artikel 96c WvSv [Doorzoeken van plaatsen door (hulp-)OvJ ter inbeslagneming]
  1. In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie ter inbeslagneming elke plaats, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner, doorzoeken.
  2. Bij dringende noodzakelijkheid en indien het optreden van de officier van justitie niet kan worden afgewacht, kan een hulpofficier deze bevoegdheid uitoefenen. Hij behoeft daartoe de machtiging van de officier van justitie. Indien vanwege de vereiste spoed of de onbereikbaarheid van de officier van justitie de machtiging niet tijdig kan worden gevraagd, kan de machtiging binnen drie dagen na de doorzoeking door de officier van justitie worden verleend. Weigert de officier van justitie de machtiging, dan draagt hij zorg dat de gevolgen van de doorzoeking zoveel mogelijk ongedaan worden gemaakt.
  3. Het doorzoeken van plaatsen overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid geschiedt onder leiding van de officier van justitie of, in geval van toepassing van het tweede lid, onder leiding van de hulpofficier.
  4. Artikel 96, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 97 WvSv [Doorzoeking zonder toestemming bewoner]
  1. In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie, bij dringende noodzakelijkheid en indien het optreden van de rechter niet kan worden afgewacht, ter inbeslagneming een woning zonder toestemming van de bewoner doorzoeken.
  2. Voor een doorzoeking als bedoeld in het eerste lid behoeft de officier van justitie de machtiging van de rechter. Deze machtiging is met redenen omkleed.
  3. Kan ook het optreden van de officier van justitie niet worden afgewacht, dan komt de bevoegdheid tot doorzoeking toe aan de hulpofficier. Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing. De machtiging van de rechter wordt zo mogelijk door tussenkomst van de officier van justitie gevraagd.
  4. Indien de rechter aan een hulpofficier van justitie machtiging heeft verleend ter inbeslagneming een woning zonder toestemming van de bewoner te doorzoeken, is voor het binnentreden in die woning door de betrokken hulpofficier van justitie geen machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden vereist.
  5. Artikel 96, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 99a WvSv [Bijstand raadsman]

De verdachte is bevoegd zich tijdens het doorzoeken van plaatsen door zijn raadsman te doen bijstaan, zonder dat de doorzoeking daardoor mag worden opgehouden.

Titel VI Beteekenis van sommige in het wetboek voorkomende uitdrukkingen
Artikel 127 WvSv [Opsporingsambtenaren]

Onder opsporingsambtenaren worden verstaan alle personen met de opsporing van het strafbare feit belast.

Artikel 128 WvSv [Ontdekking op heterdaad]
  1. Ontdekking op heeter daad heeft plaats, wanneer het strafbare feit ontdekt wordt, terwijl het begaan wordt of terstond nadat het begaan is.
  2. Het geval van ontdekking op heeter daad wordt niet langer aanwezig geacht dan kort na het feit dier ontdekking.
Artikel 133 [Voorlopige hechtenis]

Onder voorloopige hechtenis wordt verstaan de vrijheidsbeneming ingevolge eenig bevel van bewaring, gevangenneming of gevangenhouding.

Tweede boek Strafvordering in eersten aanleg
Titel I Het opsporingsonderzoek
Artikel 141 WvSv [Algemene opsporingsbevoegdheid]
  1. Met de opsporing van strafbare feiten zijn belast:
    1. de officieren van justitie;
    2. de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder a, van de Politiewet 2012, en de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder c en d, van die wet, voor zover zij zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;
    3. Door Onze Rechter aangewezen militairen van de Koninklijke marechaussee;
Artikel 148 WvSv [Opsporing van strafbare feiten]
  1. De officier van justitie is belast met de opsporing van de strafbare feiten waarvan de rechtbank in het arrondissement waarin hij is aangesteld, kennisneemt, alsmede met de opsporing binnen het rechtsgebied van die rechtbank van de strafbare feiten waarvan andere rechtbanken kennisnemen.
  2. Hij geeft daartoe bevelen aan de overige personen met de opsporing belast.
  3. Zoo de opsporing door hem persoonlijk geschiedt, doet hij van zijne bevinding blijken bij proces-verbaal opgemaakt op zijn ambtseed; daarbij moeten tevens zooveel mogelijk uitdrukkelijk worden opgegeven de redenen van wetenschap.
Artikel 152 WvSv [Proces-verbaal]
  1. De ambtenaren, met de opsporing van strafbare feiten belast, maken ten spoedigste proces-verbaal op van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden.
  2. Het opmaken van proces-verbaal kan onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie achterwege worden gelaten.
Artikel 153 WvSv [Op ambtseed. Ondertekening]
  1. Het proces-verbaal wordt door hen opgemaakt op hun ambtseed of, voor zover zij die niet hebben afgelegd, door hen binnen tweemaal vier en twintig uren beëedigd voor een hulpofficier van justitie die daarvan een verklaring op het proces-verbaal stelt.
  2. Het wordt door hen persoonlijk opgemaakt, gedagtekend en ondertekend; daarbij moeten tevens zoveel mogelijk uitdrukkelijk worden opgegeven de redenen van wetenschap.
Artikel 161 WvSv [Bevoegdheid tot aangifte]

Ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit is bevoegd daarvan aangifte of klachte te doen.

Artikel 163 WvSv [Procedure aangifte strafbaar feit]
  1. De aangifte van eenig strafbaar feit geschiedt mondeling of schriftelijk bij den bevoegden ambtenaar, hetzij door den aangever in persoon, hetzij door een ander, daartoe door hem van eene bijzondere schriftelijke volmacht voorzien.
  2. De mondelinge aangifte wordt door den ambtenaar die haar ontvangt, in geschrifte gesteld en na voorlezing door hem met den aangever of diens gemachtigde onderteekend. Indien deze niet kan teekenen, wordt de reden van het beletsel vermeld.
  3. Indien de aangever of diens gemachtigde de Nederlandse taal niet of onvoldoende begrijpt of spreekt, wordt hij in staat gesteld aangifte te doen in een taal die hij begrijpt of spreekt of ontvangt hij de nodige taalkundige bijstand.
  4. De aangever ontvangt een kopie van de aangifte dan wel een kopie van het proces-verbaal van aangifte.
  5. De aangever ontvangt, indien hij de Nederlandse taal niet of onvoldoende begrijpt of spreekt, op zijn verzoek een vertaling van een schriftelijke bevestiging van de aangifte, in een taal die hij begrijpt.
Artikel 164 WvSv [Klachtdelicten]
  1. Bij strafbare feiten alleen op klachte vervolgbaar, geschiedt deze klachte mondeling of schriftelijk bij den bevoegden ambtenaar, hetzij door den tot de klachte gerechtigde in persoon, hetzij door een ander, daartoe door hem van eene bijzondere schriftelijke volmacht voorzien. De klachte bestaat in eene aangifte met verzoek tot vervolging.
  2. Artikel 163, tweede lid, derde lid en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 167 WvSv [Opportuniteitsbeginsel]
  1. Indien naar aanleiding van het ingestelde opsporingsonderzoek het openbaar ministerie van oordeel is dat vervolging moet plaats hebben, door het uitvaardigen van een strafbeschikking of anderszins, gaat het daartoe zoo spoedig mogelijk over.
  2. Van vervolging kan worden afgezien op gronden aan het algemeen belang ontleend. Het openbaar ministerie kan, onder het stellen van bepaalde voorwaarden, de beslissing of vervolging plaats moet hebben voor een daarbij te bepalen termijn uitstellen.
Titel II De rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken
Artikel 170 WvSv [R-C in elke rechtbank]
  1. In elke rechtbank zijn rechters, belast met de behandeling van strafzaken.
  2. De rechter is in het bijzonder belast met de uitoefening van toezichthoudende bevoegdheden met betrekking tot het opsporingsonderzoek, ambtshalve in door de wet bepaalde gevallen en voorts op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte of diens raadsman.
Titel IVA Vervolging door een strafbeschiking
Artikel 257a WvSv [Strafbeschikking]
  1. De volgende straffen en maatregelen kunnen worden opgelegd:
    1. een geldboete;
    2. onttrekking aan het verkeer;
    3. de verplichting tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer;
  2. Voorts kan de strafbeschikking aanwijzingen bevatten waaraan de verdachte moet voldoen. Zij kunnen inhouden:
    1. afstand van voorwerpen die in beslag zijn genomen en vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer;
    2. uitlevering, of voldoening aan de staat van de geschatte waarde, van voorwerpen die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring;
    3. voldoening aan de staat van een geldbedrag of overdracht van in beslag genomen voorwerpen ter gehele of gedeeltelijke ontneming van het ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht voor ontneming vatbare wederrechtelijk verkregen voordeel.
Titel VI Behandeling van de zaak door de rechtbank
Artikel 268 WvSv [Meervoudige kamer. R-C neemt geen deel aan onderzoek]
  1. Strafzaken worden behandeld en beslist door een meervoudige kamer, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen.
Artikel 270 WvSv [Aanvang onderzoek]

De voorzitter begint het onderzoek door het doen uitroepen van de zaak tegen de verdachte.

Artikel 312 WvSv [Aanvulling telastlegging met strafverzwarende omstandigheden]

Indien uit het onderzoek omstandigheden zijn bekend geworden die, niet in de dagvaarding vermeld, volgens de wet tot verzwaring van straf grond opleveren, is de officier van justitie bevoegd deze alsnog mondeling ten laste te leggen.

Artikel 313 WvSv [Wijziging der telastlegging]
  1. Indien buiten het geval van het voorgaande artikel de officier van justitie oordeelt dat de telastlegging behoort te worden gewijzigd, legt hij den inhoud van de door hem noodzakelijk geachte wijzigingen schriftelijk aan de rechtbank over met vordering dat die wijzigingen zullen worden toegelaten.
  2. Indien de rechtbank de vordering toewijst, doet zij den inhoud van de aangebrachte wijzigingen in het proces-verbaal ter terechtzitting opnemen. In geen geval worden wijzigingen toegelaten, als een gevolg waarvan de telastlegging niet langer hetzelfde feit, in den zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht zou inhouden.
Artikel 338 WvSv [Onmiddellijkheidsbeginsel]

Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door den rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door den inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.

Artikel 339 WvSv [Bewijsmiddelen]
  1. Als wettige bewijsmiddelen worden alleen erkend:
    1. eigen waarneming van den rechter;
    2. verklaringen van den verdachte;
    3. verklaringen van een getuige;
    4. schriftelijke bescheiden.
  2. Feiten of omstandigheden van algemeene bekendheid behoeven geen bewijs.
Artikel 340 WvSv [Eigen waarneming van rechter]

Onder eigen waarneming van den rechter wordt verstaan die welke bij het onderzoek op de terechtzitting door hem persoonlijk is geschied.

Artikel 341 WvSv [Verklaring van verdachte]
  1. Onder verklaring van den verdachte wordt verstaan zijne bij het onderzoek op de terechtzitting gedane opgave van feiten of omstandigheden, hem uit eigen wetenschap bekend.
  2. Zoodanige opgave, elders dan ter terechtzitting gedaan, kan tot het bewijs, dat de verdachte het telastegelegde feit begaan heeft, medewerken, indien daarvan uit eenig wettig bewijsmiddel blijkt.
  3. Zijne opgaven kunnen alleen te zijnen aanzien gelden.
  4. Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door den rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de opgaven van den verdachte.
Artikel 369a WvSv [Maximumstraf opsporingsambtenaar.]

De personen omschreven in artikel 141 is niet bevoegd tot oplegging van een gevangenisstraf van meer dan 50 maanden.

Wetboek van Strafrecht

Eerste Boek Algemene Bepalingen

 

Titel I Omvang van de werking van de strafwet
Artikel 1 WvSr [Legaliteitsbeginsel. Verandering in wetgeving]
  1. Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling
  2. Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, worden de voor de verdachte gunstigste bepalingen toegepast.
Artikel 2 WvSr [Toepasselijkheid binnen Future territoir]

De Future strafwet is toepasselijk op ieder die zich in Future aan enig strafbaar feit schuldig maakt.

Titel II [Straffen]

Artikel 9 WvSr [Hoofd- en bijkomende straffen]
  1. De straffen zijn:
    1. hoofdstraffen:
      • 1° gevangenisstraf;
      • 2° hechtenis;
      • 3° taakstraf;
      • 4° geldboete;
    2. bijkomende straffen:
      • 1° ontzetting van bepaalde rechten;
      • 2° verbeurdverklaring;
      • 3° openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
  2. Ten aanzien van misdrijven die worden bedreigd met een vrijheidsstraf of een geldboete of ten aanzien van overtredingen die worden bedreigd met een vrijheidsstraf kan, behoudens in bij de wet bepaalde gevallen, in plaats daarvan een taakstraf worden opgelegd.
  3. In het geval gevangenisstraf, hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, of een taakstraf wordt opgelegd, kan tevens een geldboete worden opgelegd.
  4. In geval van veroordeling tot gevangenisstraf of tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel ten hoogste 10 maanden bedraagt, kan de rechter tevens een taakstraf opleggen.
  5. Een bijkomende straf kan, in de gevallen waarin de wet haar oplegging toelaat, zowel afzonderlijk als te samen met hoofdstraffen en met andere bijkomende straffen worden opgelegd.
Artikel 9a WvSr [Rechterlijk pardon]

Indien de rechter dit raadzaam acht in verband met de geringe ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, dan wel die zich nadien hebben voorgedaan, kan hij in het vonnis bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Artikel 10 WvSr [Duur van gevangenisstraf]
  1. De gevangenisstraf is tijdelijk.
  2. De duur van de tijdelijke gevangenisstraf is ten minste 5 maanden en ten hoogste 180 maanden.
  3. Zij kan in geen geval de tijd van 180 maanden te boven gaan.
Artikel 23 WvSr [Geldboete. Categorieën]

Hij die tot een geldboete is veroordeeld, betaalt het vastgestelde bedrag binnen de door Onze Minister van Justitie en Veiligheid te stellen termijn aan de staat Het bedrag van de geldboete is ten minste € 10. De geldboete die voor een strafbaar feit ten hoogste kan worden opgelegd, is gelijk aan het bedrag van de categorie die voor dat feit is bepaald.

Er zijn Zeven categorieën: De eerste categorie, € 450. De tweede categorie, € 4.500. De derde categorie, € 9.000. De vierde categorie, € 15.000. De vijfde categorie, € 90.000. De zesde categorie, € 300.000. De zevende categorie, € 900.000.

Voor een overtreding, onderscheidenlijk een misdrijf, waarop geen geldboete is gesteld, kan een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag van de eerste, onderscheidenlijk de vierde categorie. Voor een overtreding, onderscheidenlijk een misdrijf, waarop een geldboete is gesteld, maar waarvoor geen boetecategorie is bepaald, kan een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag van de eerste, onderscheidenlijk de vierde categorie, indien dit bedrag hoger is dan het bedrag van de op het betrokken strafbare feit gestelde geldboete.

Artikel 33 WvSr [Verbeurdverklaring. Draagkrachtbeginsel]
  1. Verbeurdverklaring kan worden uitgesproken bij veroordeling wegens enig strafbaar feit.
Artikel 33a WvSr [Vatbaarheid voor verbeurdverklaring]
  1. Vatbaar voor verbeurdverklaring zijn:
    1. voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoren of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen;
    2. voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan;
    3. voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan;
  2. Voorwerpen als bedoeld in het eerste lid onder a tot en met e die niet aan de veroordeelde toebehoren kunnen alleen verbeurd worden verklaard indien:
    1. niet is kunnen worden vastgesteld aan wie zij toebehoren.
  3. Rechten als bedoeld in het eerste lid, onder f, die niet aan de veroordeelde toebehoren kunnen alleen verbeurd worden verklaard indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met de verkrijging van de voorwerpen waarop of ten aanzien waarvan deze rechten bestaan, door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, danwel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
  4. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.
Artikel 36e WvSr [Ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel]
  1. Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
  2. De verplichting kan worden opgelegd aan de in het eerste lid bedoelde persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het daar bedoelde feit of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
Titel III [Uitsluiting en verhoging van strafbaarheid]
Artikel 40 WvSr [Overmacht]

Niet strafbaar is hij die een feit begaat waartoe hij door overmacht is gedrongen.

Artikel 41 WvSr [Noodweer(exces)]
  1. Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
  2. Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.
Artikel 42 WvSr [Wettelijk voorschrift]
  1. Niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uitvoering van een wettelijk voorschrift.
  2. Niet strafbaar is de ambtenaar die in de rechtmatige uitoefening van zijn taak en in overeenstemming met zijn geweldsinstructie geweld gebruikt.
Artikel 43 WvSr [(Onbevoegd) ambtelijk bevel]
  1. Niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uitvoering van een ambtelijk bevel, gegeven door het daartoe bevoegde gezag.
  2. Een onbevoegd gegeven ambtelijk bevel heft de strafbaarheid niet op, tenzij het door de ondergeschikte te goeder trouw als bevoegd gegeven werd beschouwd en de nakoming daarvan binnen de kring van zijn ondergeschiktheid was gelegen.
Artikel 44 WvSr [Strafverhoging voor ambtenaar]
  1. Indien een ambtenaar door het begaan van een strafbaar feit een bijzondere ambtsplicht schendt of bij het begaan van een strafbaar feit gebruik maakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken, kan de op het feit gestelde straf, met uitzondering van geldboete, met een derde worden verhoogd.
  2. Met een ambtenaar wordt gelijkgesteld een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat die in Future op door het volkenrecht toegelaten wijze zijn bediening uitoefent.
Titel IV [Poging en voorbereiding]
Artikel 45 WvSr [Poging tot misdrijf]
  1. Poging tot misdrijf is strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard.
  2. Het maximum van de hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij poging met een derde verminderd.
  3. Geldt het een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste 180 maanden.
  4. De bijkomende straffen zijn voor poging dezelfde als voor het voltooide misdrijf.
Artikel 46 WvSr [Voorbereiding van ernstig misdrijf]
  1. Voorbereiding van een misdrijf is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers tot het begaan van dat misdrijf verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft.
  2. Het maximum van de hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij voorbereiding met de helft verminderd.
  3. Geldt het een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste 180 maanden.
  4. De bijkomende straffen zijn voor voorbereiding dezelfde als voor het voltooide misdrijf.
Artikel 46a WvSr [Poging ander tot misdrijf te bewegen]

Poging om een ander door een der in artikel 47, eerste lid onder 2e, vermelde middelen te bewegen om een misdrijf te begaan, is strafbaar, met dien verstande dat geen zwaardere straf wordt uitgesproken dan ter zake van poging tot het misdrijf of, indien zodanige poging niet strafbaar is, terzake van het misdrijf zelf kan worden opgelegd.

Artikel 46b WvSr [Vrijwillige niet-voltooiing misdrijf]

Voorbereiding noch poging bestaat indien het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk.

Titel V [Deelneming aan strafbare feiten]
Artikel 47 WvSr [Soorten daders]
  1. Als daders van een strafbaar feit worden gestraft:
    • 1° zij die het feit plegen, doen plegen of medeplegen;
    • 2° zij die door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging, of misleiding of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen het feit opzettelijk uitlokken.
  2. Ten aanzien van de laatsten komen alleen die handelingen in aanmerking die zij opzettelijk hebben uitgelokt, benevens hun gevolgen.
Artikel 48 WvSr [Medeplichtigheid]

Als medeplichtigen van een misdrijf worden gestraft:

  • 1° zij die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf;
  • 2° zij die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van het misdrijf.
Artikel 49 WvSr [Strafbepaling bij medeplichtigheid]
  1. Het maximum van de hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij medeplichtigheid met een derde verminderd.
  2. Geldt het een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste 180 maanden.
  3. De bijkomende straffen zijn voor medeplichtigheid dezelfde als voor het misdrijf zelf.
  4. Bij het bepalen van de straf komen alleen die handelingen in aanmerking die de medeplichtige opzettelijk heeft gemakkelijk gemaakt of bevorderd, benevens hun gevolgen.
Titel VI [Samenloop van strafbare feiten]
Artikel 55 WvSr [Eéndaadse samenloop]
  1. Valt een feit in meer dan één strafbepaling, dan wordt slechts één van die bepalingen toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.
  2. Indien voor een feit dat in een algemene strafbepaling valt een bijzondere strafbepaling bestaat, komt deze alleen in aanmerking.
Artikel 56 WvSr [Voortgezette handeling]
  1. Staan meerdere feiten, ofschoon elk op zichzelf misdrijf of overtreding opleverende, in zodanig verband dat zij moeten worden beschouwd als één voortgezette handeling, dan wordt slechts één strafbepaling toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.
Artikel 57 WvSr [Meerdaadse samenloop en gelijksoortige hoofdstraffen]
  1. Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt één straf opgelegd.
  2. Het maximum van deze straf is het totaal van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch — voor zover het gevangenisstraf of hechtenis betreft — niet meer dan een derde boven het hoogste maximum.
Artikel 58 WvSr [Meerdaadse samenloop en ongelijksoortige hoofdstraffen]

Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop ongelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, kan elk van die straffen worden opgelegd, doch deze mogen — voor zover het gevangenisstraf en hechtenis betreft — te zamen in duur de langstdurende niet meer dan een derde overtreffen.

Titel VII [Indiening en intrekking van de klacht bij misdrijven alleen op klacht vervolgbaar]
Artikel 64 WvSr [Klachtgerechtigde bij klachtdelict]

Inzake een misdrijf dat alleen op klacht wordt vervolgd, is degene tegen wie het feit is begaan, tot de klacht gerechtigd.

Titel VIII [Verval van het recht tot strafvordering en van de straf]
Artikel 68 WvSr [Ne bis in idem]
  1. Behoudens de gevallen waarin rechterlijke uitspraken voor herziening vatbaar zijn, kan niemand andermaal worden vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van de rechter in Future onherroepelijk is beslist.
  2. Is het gewijsde afkomstig van een andere rechter, dan heeft tegen dezelfde persoon wegens hetzelfde feit geen vervolging plaats in geval van:
    • 1° vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging;
    • 2° veroordeling, indien een straf is opgelegd, gevolgd door gehele uitvoering, gratie of verjaring der straf.
  3. Niemand kan worden vervolgd wegens een feit dat te zijnen aanzien in een vreemde staat onherroepelijk is afgedaan door de voldoening aan een voorwaarde, door de bevoegde autoriteit gesteld ter voorkoming van strafvervolging.
Artikel 69 WvSr [Dood van verdachte]

Het recht tot strafvordering vervalt door de dood van de verdachte.

Artikel 70 [Verjaring recht tot strafvordering]
  1. Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring in 14 dagen.
Titel IX [Betekenis van sommige in het wetboek voorkomende uitdrukkingen]
Artikel 78 WvSr [Begripsbepaling ‘misdrijf’]

Waar van misdrijf in het algemeen of van enig misdrijf in het bijzonder gesproken wordt, wordt daaronder medeplichtigheid aan, poging tot en voorbereiding van dat misdrijf begrepen, voorzover niet uit enige bepaling het tegendeel volgt.

Artikel 80 WvSr [Begripsbepaling ‘samenspanning’]

Samenspanning bestaat zodra twee of meer personen overeengekomen zijn om het misdrijf te plegen.

Artikel 81 WvSr [Begripsbepaling ‘plegen van geweld’]

Met het plegen van geweld wordt gelijkgesteld het brengen in een staat van bewusteloosheid of onmacht.

Artikel 82 WvSr [Begripsbepaling ‘zwaar lichamelijk letsel’]
  1. Onder zwaar lichamelijk letsel worden begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden, en afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw.
  2. Onder zwaar lichamelijk letsel wordt mede begrepen storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken geduurd heeft.
Artikel 89 WvSr [Begripsbepaling ‘inklimming’]

Onder inklimming wordt begrepen ondergraving, alsmede het overschrijden van sloten of grachten tot afsluiting dienende.

Artikel 90 WvSr [Begripsbepaling ‘valse sleutels’]

Onder valse sleutels worden begrepen alle tot opening van het slot niet bestemde werktuigen.

Artikel 90novies WvSr [Begripsbepaling geweldsinstructie politie]

Onder geweldsinstructie wordt verstaan de bij of krachtens de Politiewet 2012 gegeven algemeen verbindende voorschriften die tot de ambtenaar gerichte instructies bevatten omtrent het gebruik van geweld.

Tweede Boek Misdrijven
Titel V [Misdrijven tegen de openbare orde]
Artikel 131 WvSr [Opruiing]
  1. Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag opruit, wordt gestraft met gevangenisstraf en of geldboete.
  2. Indien het strafbare feit waartoe wordt opgeruid een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf inhoudt, wordt de gevangenisstraf, gesteld op het in het eerste lid omschreven feit, met een derde verhoogd.
Artikel 138 WvSr [Huisvredebreuk]
  1. Hij die in de woning of het besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert.
  2. Hij die zich de toegang heeft verschaft door middel van braak of inklimming, van valse sleutels, van een valse order of een vals kostuum, of die, zonder voorkennis van de rechthebbende en anders dan ten gevolge van vergissing binnengekomen, aldaar wordt aangetroffen in de voor de nachtrust bestemde tijd, wordt geacht te zijn binnengedrongen.
  3. Indien hij bedreigingen uit of zich bedient van middelen geschikt om vrees aan te jagen.
  4. De in het eerste en derde lid bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen.
Artikel 139 WvSr [Lokaalvredebreuk]
  1. Hij die in een voor de openbare dienst bestemd lokaal wederrechtelijk binnendringt, of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van de bevoegde ambtenaar aanstonds verwijdert.
  2. Hij die zich de toegang heeft verschaft door middel van braak of inklimming, van valse sleutels, van een valse order of een vals kostuum, of die zonder voorkennis van de bevoegde ambtenaar en anders dan ten gevolge van vergissing binnengekomen, aldaar wordt aangetroffen in de voor de nachtrust bestemde tijd, wordt geacht te zijn binnengedrongen.
  3. Indien hij bedreigingen uit of zich bedient van middelen geschikt om vrees aan te jagen.
  4. De in het eerste en derde lid bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen.
Artikel 140 WvSr [Deelneming aan criminele organisatie]
  1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 20 maanden.
  2. Ten aanzien van de oprichters, leiders of bestuurders kunnen de gevangenisstraffen met een derde worden verhoogd.
  3. Onder deelneming als omschreven in het eerste lid wordt mede begrepen het verlenen van geldelijke of andere stoffelijke steun aan alsmede het werven van gelden of personen ten behoeve van de daar omschreven organisatie.
Artikel 141 WvSr [Openlijke geweldpleging]
  1. Zij die openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 15 maanden of geldboete van de tweede categorie.
  2. De schuldige wordt gestraft:
    • 1° indien hij opzettelijk goederen vernielt of indien het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
    • 2° indien dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
    • 3° indien dat geweld de dood ten gevolge heeft.
  3. Artikel 81 blijft buiten toepassing.
Artikel 141a WvSr [Hulp bij geweldpleging]

Hij die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft tot het plegen van geweld tegen personen of goederen.

Artikel 142 WvSr [Vals alarm slaan]
  1. Hij die opzettelijk door valse alarmkreten of signalen de rust verstoort, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 12 maanden.
  2. Hij die opzettelijk, zonder dat daartoe de noodzaak aanwezig is, gebruik maakt van een alarmnummer voor publieke diensten wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden.
Artikel 149 WvSr [Grafschennis]

Hij die opzettelijk een graf schendt of enig op een begraafplaats opgericht gedenkteken opzettelijk en wederrechtelijk vernielt of beschadigt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 12 maanden.

Artikel 151 WvSr [Onttrekken van lijk aan nasporing]

Hij die een lijk begraaft, verbrandt, vernietigt, verbergt, wegvoert of wegmaakt, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden, dan wel van het dood ter wereld komen te verhelen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 24 maanden.

Titel VII [Misdrijven waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen wordt in gevaar gebracht]
Artikel 157 WvSr [Opzettelijk brand, ontploffing of overstroming veroorzaken]

Hij die opzettelijk brand sticht, een ontploffing teweegbrengt of een overstroming veroorzaakt, wordt gestraft:

  • 1° met gevangenisstraf van ten hoogste 40maanden.
Titel VIII [Misdrijven tegen het openbaar gezag]
Artikel 177 WvSr [Omkoping van ambtenaar]
  1. Met gevangenisstraf van ten hoogste 30maanden
    • 1° hij die een ambtenaar een gift of belofte doet dan wel een dienst verleent of aanbiedt met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten;
    • 2° hij die een ambtenaar een gift of belofte doet dan wel een dienst verleent of aanbiedt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door deze in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan of nagelaten.
  2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die een feit als in het eerste lid, onder 1°, omschreven, begaat jegens een persoon in het vooruitzicht van een dienstbetrekking bij een overheidswerkgever, indien de dienstbetrekking bij een overheidswerkgever is gevolgd.
  3. Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel in zijn beroep begaat, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.
Artikel 179 WvSr [Ambtsdwang]

Hij die door geweld of enige andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid een ambtenaar dwingt tot het volvoeren van een ambtsverrichting of het nalaten van een rechtmatige ambtsverrichting, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 30 maanden.

Artikel 180 WvSr [Wederspannigheid]

Hij die zich met geweld of bedreiging met geweld verzet tegen een ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, of tegen personen die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verlenen, wordt als schuldig aan wederspannigheid gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 12 maanden.

Artikel 184 WvSr [Niet voldoen aan ambtelijk bevel]
  1. Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt.
  2. Met de in het eerste gedeelte van het vorige lid bedoelde ambtenaar wordt gelijkgesteld ieder die, krachtens wettelijk voorschrift, voortdurend of tijdelijk met enige openbare dienst is belast.
Artikel 185 WvSr [Bemoeilijken terechtzitting en ambtshandeling]

Hij die bij een terechtzitting of ter plaatse waar een ambtenaar in het openbaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening werkzaam is, opschudding veroorzaakt en na het door of vanwege het bevoegd gezag gegeven bevel zich niet verwijdert.

Artikel 186 WvSr [Samenscholing]

Hij die opzettelijk bij gelegenheid van een volksoploop zich niet onmiddellijk verwijdert na het derde door of vanwege het bevoegd gezag gegeven bevel, wordt, als schuldig aan deelneming aan samenscholing, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 188 WvSr [Valse aangifte of klacht]

Hij die aangifte of klacht doet dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 12 maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 189 WvSr [Hulp aan dader na misdrijf]
  1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:
    • 1° hij die opzettelijk iemand die schuldig is aan of verdachte is van enig misdrijf, verbergt of hem behulpzaam is in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door de ambtenaren van de justitie of politie;
    • 2° hij die nadat enig misdrijf is gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken of de nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken, voorwerpen waarop of waarmede het misdrijf gepleegd is of andere sporen van het misdrijf vernietigt, wegmaakt, verbergt of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrekt;
    • 3° hij die opzettelijk voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e aan te tonen, met het oogmerk om de inbeslagneming daarvan te beletten, te belemmeren of te verijdelen, verbergt, vernietigt, wegmaakt of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrekt, dan wel door het opzettelijk verstrekken van gegevens of inlichtingen aan derden die inbeslagneming belet, belemmert of verijdelt.
  2. In het geval het misdrijf, bedoeld in het eerste lid, een terroristisch misdrijf betreft, kan een gevangenisstraf van ten hoogste 48 maanden of geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd.
Artikel 190 WvSr [Lijkschouwing beletten]

Hij die opzettelijk een gerechtelijke lijkschouwing belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 191 WvSr [Bevrijding van gevangene]

Hij die opzettelijk iemand, op openbaar gezag of krachtens rechterlijke uitspraak of beschikking van de vrijheid beroofd, bevrijdt of bij zijn zelfbevrijding behulpzaam is.

Artikel 196 WvSr [Aanmatiging van ambt]

Hij die opzettelijk onderscheidingstekens draagt of een daad verricht behorende tot een ambt dat hij niet bekleedt of waarin hij geschorst is, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Titel XII [Valsheid met geschriften, gegevens en biometrische kenmerken]
Artikel 231 WvSr [Vals reisdocument of identiteitskaart]
  1. Hij die een reisdocument, een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of een ander identiteitsbewijs dat afgegeven is door een dienst of organisatie van vitaal of nationaal belang, valselijk opmaakt of vervalst, of een zodanig geschrift op grond van valse persoonsgegevens doet verstrekken dan wel een zodanig geschrift dat aan hem of een ander verstrekt is, ter beschikking stelt van een derde met het oogmerk het door deze te doen gebruiken als ware het aan hem verstrekt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 20 maanden of geldboete van de derde categorie.
  2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die een reisdocument of een identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid aflevert of voorhanden heeft waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het vals of vervalst is, dan wel opzettelijk gebruik maakt van een vals of vervalst reisdocument of identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maakt van een bij het bevoegd gezag als vermist opgegeven of een niet op zijn naam gesteld reisdocument of identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 261 WvSr [Smaad(schrift)]
  1. Hij die opzettelijk iemands eer of goede naam aanrandt, door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, wordt, als schuldig aan smaad, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
  2. Indien dit geschiedt door middel van geschriften of afbeeldingen, verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen, of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore wordt gebracht, wordt de dader, als schuldig aan smaadschrift, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 12 maanden of geldboete van de derde categorie.
  3. Noch smaad, noch smaadschrift bestaat voor zover de dader heeft gehandeld tot noodzakelijke verdediging, of te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het te last gelegde waar was en dat het algemeen belang de telastlegging eiste.
Artikel 262 WvSr [Laster]
  1. Hij die het misdrijf van smaad of smaadschrift pleegt, wetende dat het te last gelegde feit in strijd met de waarheid is, wordt, als schuldig aan laster, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 20 maanden of geldboete van de derde categorie.
Artikel 266 WvSr [Eenvoudige belediging]
  1. Elke opzettelijke belediging die niet het karakter van smaad of smaadschrift draagt, hetzij in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, hetzij iemand, in zijn tegenwoordigheid mondeling of door feitelijkheden, hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding, aangedaan, wordt, als eenvoudige belediging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
  2. Niet als eenvoudige belediging strafbaar zijn gedragingen die ertoe strekken een oordeel te geven over de behartiging van openbare belangen, en die er niet op zijn gericht ook in ander opzicht of zwaarder te grieven dan uit die strekking voortvloeit.
Artikel 269 WvSr [Belediging is klachtdelict]
  1. Belediging, strafbaar krachtens deze titel, wordt niet vervolgd dan op klacht van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd.
Titel XVIII [Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid]
Artikel 282 WvSr [Opzettelijke vrijheidsberoving]
  1. Hij die opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid berooft of beroofd houdt.
  2. Indien het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
  3. Indien het feit de dood ten gevolge heeft.
Artikel 282a WvSr [Gijzeling]

Met gevangenisstraf van ten hoogste 40 maanden of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft: 1. Hij die opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid berooft of beroofd houdt met het oogmerk een ander te dwingen iets te doen of niet te doen. 2. Het vierde lid van artikel 282 is toepasselijk.

Artikel 284 WvSr [Dwang]
  1. Met gevangenisstraf van ten hoogste 24 maanden of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft:
    • 1° hij die een ander door geweld of enige andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid, gericht hetzij tegen die ander hetzij tegen derden, wederrechtelijk dwingt iets te doen, niet te doen of te dulden;
    • 2° hij die een ander door bedreiging met smaad of smaadschrift dwingt iets te doen, niet te doen of te dulden.
  2. In het geval onder 2° omschreven wordt het misdrijf niet vervolgd dan op klacht van hem tegen wie het gepleegd is.
Artikel 285 WvSr [Bedreiging met ernstig misdrijf]
  1. Bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, met geweld tegen een internationaal beschermd persoon of diens beschermde goederen, met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat, met verkrachting, met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, met enig misdrijf tegen het leven gericht, met gijzeling, met zware mishandeling of met brandstichting, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 10 maanden of geldboete van de derde categorie.
  2. Indien deze bedreiging schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde geschiedt, wordt ze gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 15 maanden of geldboete van de derde categorie.
  3. Bedreiging met een terroristisch misdrijf wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 60 maanden of geldboete van de vijfde categorie.
  4. Indien het feit, omschreven in het eerste, tweede of derde lid, wordt gepleegd met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken, wordt de op het feit gestelde gevangenisstraf met een derde verhoogd.
Artikel 285b WvSr [Stalking]
  1. Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste 36 maanden of een geldboete van de vierde categorie.
  2. Vervolging vindt niet plaats dan op klacht van hem tegen wie het misdrijf is begaan.
Titel XIX [Misdrijven tegen het leven gericht]
Artikel 287 WvSr [Doodslag]

Hij die opzettelijk een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan doodslag.

Artikel 288 WvSr [Gekwalificeerde doodslag]

Doodslag gevolgd, vergezeld of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.

Artikel 289 WvSr [Moord]

Hij die opzettelijk en met voorbedachten rade een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan moord.

word gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 40 maanden en geldboete van de vierde categorie.

Titel XX [Mishandeling]
Artikel 300 WvSr [Mishandeling]
  1. Indien het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
  2. Indien het feit de dood ten gevolge heeft.
  3. Met mishandeling wordt gelijkgesteld opzettelijke benadeling van de gezondheid.
  4. Poging tot dit misdrijf is niet strafbaar.
Artikel 301 WvSr [Mishandeling met voorbedachten rade]
  1. Indien het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
  2. Indien het feit de dood ten gevolge heeft.
Artikel 302 WvSr [Zware mishandeling]
  1. Hij die aan een ander opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebrengt, wordt, als schuldig aan zware mishandeling.
  2. Indien het feit de dood ten gevolge heeft.
Artikel 303 WvSr [Zware mishandeling met voorbedachten rade]
  1. Indien het feit de dood ten gevolge heeft.
Artikel 304 WvSr [Strafverhogende omstandigheden mishandeling]
  1. De in de artikelen 300–303 bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd:
    • 1° ten aanzien van de schuldige die het misdrijf begaat tegen zijn moeder, zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, zijn echtgenoot, zijn levensgezel, zijn kind, een kind over wie hij het gezag uitoefent of een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin of een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige;
    • 2° ten aanzien van de schuldige die het misdrijf stelselmatig begaat tegen een minderjarige;
    • 3° indien het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
    • 4° indien het misdrijf wordt gepleegd door toediening van voor het leven of de gezondheid schadelijke stoffen.
Titel XXI [Veroorzaken van de dood of van lichamelijk letsel door schuld]
Artikel 307 WvSr [Dood door schuld]
  1. Hij aan wiens schuld de dood van een ander te wijten is.
  2. Indien de schuld bestaat in roekeloosheid.
Artikel 308 WvSr [Zwaar lichamelijk letsel door schuld]
  1. Hij aan wiens schuld te wijten is dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden ontstaat.
  2. Indien de schuld bestaat in roekeloosheid.
Titel XXII [Diefstal en stroperij]
Artikel 310 WvSr [Diefstal]

Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Artikel 312 WvSr [Diefstal met geweldpleging]
  1. Met gevangenisstraf van ten hoogste 30 maanden of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
  2. Gevangenisstraf van ten hoogste 35 maanden of geldboete van de vierde categorie wordt opgelegd:
    • 1° indien het feit wordt gepleegd hetzij gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning of op een besloten erf waarop een woning staat; hetzij op de openbare weg; hetzij in een spoortrein die in beweging is;
    • 2° indien de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak of inklimming, van valse sleutels, van een valse order of een vals kostuum;
    • 3° indien het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
    • 4° indien het feit wordt gepleegd met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken.
  3. Gevangenisstraf van ten hoogste 50 maanden of geldboete van de vierde categorie wordt opgelegd, indien het feit de dood ten gevolge heeft.
Titel XXIII [Afpersing en afdreiging]
Artikel 317 WvSr [Afpersing]
  1. Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld of bedreiging met geweld iemand dwingt hetzij tot de afgifte van enig goed dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde toebehoort, hetzij tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld, hetzij tot het ter beschikking stellen van gegevens, wordt, als schuldig aan afpersing, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 30 maanden of geldboete van de vierde categorie. 2.De bepalingen van het tweede en derde lid van artikel 312 zijn op dit misdrijf van toepassing.
Artikel 318 WvSr [Afdreiging]
  1. Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met smaad, smaadschrift of openbaring van een geheim iemand dwingt hetzij tot de afgifte van enig goed dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde toebehoort, hetzij tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld, hetzij tot het ter beschikking stellen van gegevens, wordt als schuldig aan afdreiging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 40 maanden of geldboete van de vierde categorie.
  2. Indien het feit wordt gepleegd met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken, wordt de op het feit gestelde gevangenisstraf met een derde verhoogd.
  3. Dit misdrijf wordt niet vervolgd dan op klacht van hem tegen wie het gepleegd is.
Titel XXIV [Verduistering]
Artikel 321 WvSr [Verduistering]

Hij die opzettelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort en dat hij anders dan door misdrijf onder zich heeft, wederrechtelijk zich toeëigent, wordt, als schuldig aan verduistering, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 20 maanden of geldboete van de derde categorie.

Titel XXV [Bedrog]
Artikel 326 WvSr [Oplichting]
  1. Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand beweegt tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld, wordt, als schuldig aan oplichting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 20 maanden of geldboete van de vierde categorie.
  2. Indien het feit wordt gepleegd met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken, wordt de op het feit gestelde gevangenisstraf met een derde verhoogd.
Titel XXVII [Vernieling of beschadiging]
Artikel 350 WvSr [Beschadigen goederen/dieren]
  1. Hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 24 maanden of geldboete van de vierde categorie.
Titel XXX [Begunstiging]
Artikel 416 WvSr [Opzetheling]
  1. Als schuldig aan opzetheling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 20 maanden of geldboete van de vierde categorie:
    1. hij die een goed verwerft, voorhanden heeft of overdraagt, dan wel een persoonlijk recht op of een zakelijk recht ten aanzien van een goed vestigt of overdraagt, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het goed dan wel het vestigen van het recht wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
    2. hij die opzettelijk uit winstbejag een door misdrijf verkregen goed voorhanden heeft of overdraagt, dan wel een persoonlijk recht op of zakelijk recht ten aanzien van een door misdrijf verkregen goed overdraagt.
  2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekt.
Artikel 417 WvSr [Gewoonteheling]

Hij die van het plegen van opzetheling een gewoonte maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 30 maanden of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 417bis WvSr [Schuldheling]
  1. Als schuldig aan schuldheling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 12 maanden of geldboete van de derde categorie:
    1. hij die een goed verwerft, voorhanden heeft of overdraagt, dan wel een persoonlijk recht op of zakelijk recht ten aanzien van een goed vestigt of overdraagt, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het goed dan wel het vestigen van het recht redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
    2. hij die uit winstbejag een goed voorhanden heeft of overdraagt dan wel een persoonlijk recht op of zakelijk recht ten aanzien van een goed overdraagt, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betreft.
  2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die uit de opbrengst van enig goed voordeel trekt, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betreft.
Titel XXXA [Witwassen]
Artikel 420bis WvSr [Witwassen]
  1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 30 maanden of geldboete van de vijfde categorie:
    1. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp — onmiddellijk of middellijk — afkomstig is uit enig misdrijf;
    2. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp — onmiddellijk of middellijk — afkomstig is uit enig misdrijf.
  2. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.
Artikel 420bis.1 WvSr [Eenvoudig witwassen]

Witwassen dat enkel bestaat uit het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf wordt als eenvoudig witwassen gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie.

Derde Boek [Overtredingen]
Titel I [Overtredingen betreffende de algemene veiligheid van personen en goederen]
Artikel 424 WvSr [Straatschenderij]
  1. Hij die op of aan de openbare weg of op enige voor het publiek toegankelijke plaats tegen personen of goederen enige baldadigheid pleegt waardoor gevaar of nadeel kan worden teweeggebracht, wordt, als schuldig aan straatschenderij, gestraft met geldboete van de eerste categorie.
Artikel 426bis WvSr [Hinderlijk volgen]

Hij die wederrechtelijk op de openbare weg een ander in zijn vrijheid van beweging belemmert of met een of meer anderen zich aan een ander tegen diens uitdrukkelijk verklaarde wil blijft opdringen of hem op hinderlijke wijze blijft volgen, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 426ter WvSr [Belemmeren hulpverlener]

Hij die wederrechtelijk een hulpverlener gedurende de uitoefening van zijn beroep in zijn vrijheid van beweging belemmert of met een of meer anderen zich aan hem tegen zijn uitdrukkelijk verklaarde wil blijft opdringen of hem op hinderlijke wijze blijft volgen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie.


Titel II [Overtredingen betreffende de openbare orde]
Artikel 435 WvSr [Valse naam of titel]

Met geldboete van de tweede categorie wordt gestraft:

  • 1° hij die zonder daartoe gerechtigd te zijn een Nederlandse adellijke titel voert of een Nederlands ordeteken draagt;
  • 2° hij die zonder ’s Konings verlof waar dit vereist wordt, een vreemd ordeteken, titel, rang of waardigheid aanneemt;
  • 3° hij die zonder daartoe gerechtigd te zijn de titel van advocaat of gerechtsdeurwaarder voert
  • 4° hij die, door het bevoegd gezag naar zijn identificerende persoonsgegevens gevraagd, een valse naam, voornaam, geboortedatum, geboorteplaats, adres waarop hij in de basisregistratie personen als ingezetene staat ingeschreven of woon- of verblijfplaats opgeeft.
Titel III [Overtredingen betreffende het openbaar gezag]
Artikel 447e WvSr [Identificatieplicht]

Hij die niet voldoet aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden of medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken, wordt gestraft met een geldboete van de derde categorie.

Titel VI [Overtredingen betreffende de zeden]
Artikel 453 WvSr [Openbare dronkenschap]

Hij die zich in kennelijke staat van dronkenschap op de openbare weg bevindt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 5 maanden of geldboete van de eerste categorie.

Titel VII [Overtredingen betreffende de veldpolitie]
Artikel 461 WvSr [Verboden toegang voor onbevoegden]

Hij die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, zich op eens anders grond waarvan de toegang op een voor hem blijkbare wijze door de rechthebbende is verboden, bevindt of daar vee laat lopen, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.

Wet Wapens en Munitie

Hoofdstuk 1 [Algemene bepalingen]
Artikel 1 WWM [Begripsbepalingen]

In deze wet wordt verstaan onder:

  • 1° de korpschef: de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012;
  • 2° vuurwapen: een voorwerp bestemd of geschikt om projectielen of stoffen door een loop af te schieten, waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing of een andere scheikundige reactie;
  • 3° Steek/ slagwapens: wapen waarmee gestoken wordt. Een stomp voorwerp is een vast voorwerp dat wordt gebruikt als wapen en dat het doelwit beschadigt door het uitoefenen van directe mechanische kracht.
  • 3° munitie: patronen en andere voorwerpen, bestemd of geschikt om een projectiel of een giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende of soortgelijke stof door middel van een vuurwapen af te schieten of te verspreiden, alsmede projectielen, bestemd om afgeschoten te worden door middel van een vuurwapen;
  • 4° dragen van een wapen: het op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen bij zich hebben van een wapen.
  • 5° overdragen: het aan een ander doen overgaan van de feitelijke macht;
Artikel 2 WWM [Wapens en munitie: categorieën]
  1. Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën.
    CATEGORIE I [WAPENS]

    1° switchblade, tri-daggers, bayonet, wirebat en fireaxe. 2° andere opvouwbare messen, indien:
    a. het lemmet meer dan een snijkant heeft; of
    b. de lengte in opengevouwen toestand langer dan 28 cm is;
    3° wurgstokken, vilmessen en ballistische messen.

    CATEGORIE II [WAPENS]

    1° vuurwapens die niet onder een van de andere categorieën vallen;

    2° vuurwapens, geschikt om semi-automatisch te vuren;

    3° vuurwapens die zodanig zijn vervaardigd of gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar is dan wel dat de aanvalskracht wordt verhoogd;

    4° voorwerpen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, met uitzondering van medische hulpmiddelen;

    CATEGORIE III [WAPENS]

    1° vuurwapens in de vorm van geweren, revolvers en pistolen voor zover zij niet vallen onder categorie II sub 2°, 3°; 2° Automatische vuurwapens. 3° Voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing.

    CATEGORIE II [MUNITIE]

    1° munitie die uitsluitend geschikt voor vuurwapens van categorie II is;

    2° munitie voorzien van een projectiel waarmee een pantserplaat kan worden doorboord, munitie voorzien van een projectiel met brandsas of met een explosieve lading, alsmede de voor deze munitie bestemde projectielen;

    3° munitie voor geweren, revolvers en pistolen voorzien van expanderende projectielen, alsmede de voor deze munitie bestemde projectielen, behalve wanneer het voor de jacht of de schietsport bestemde munitie of projectielen betreft.

Artikel 3 WWM [Hulpstukken en onderdelen]
  1. De bepalingen betreffende wapens zijn mede van toepassing op hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor die wapens, de essentiële onderdelen van vuurwapens en op de onderdelen van wapens die van wezenlijke aard zijn.
  2. suppressors, extended magazines, scopes.
  3. De bepalingen betreffende munitie zijn mede van toepassing op onderdelen van die munitie, voorzover geschikt om munitie van te maken.
  4. Magazijnen voor vuurwapens zijn in elk geval hulpstukken als bedoeld in het eerste lid.
Hoofdstuk 2 [Bepalingen voor wapens van categorie I]
Artikel 13 WWM [Vervaardigen etc.]
  1. Het is verboden een wapen van categorie I te vervaardigen, te transformeren, voor derden te herstellen, over te dragen, voorhanden te hebben, te dragen, te vervoeren, te doen binnenkomen of te doen uitgaan.
Hoofdstuk 4 [Binnenkomen en uitgaan van wapens en munitie van de categorieën II en III]
Artikel 14 WWM [Verbod binnenkomen en uitgaan]
  1. Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III te doen binnenkomen of te doen uitgaan.
Hoofdstuk 5 [Vervoer van wapens en munitie van de categorieën II en III]
Artikel 22 WWM [Vervoer. Verbodsbepaling]
  1. Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III te vervoeren
Hoofdstuk 6 [Voorhanden hebben en dragen van wapens en munitie van de categorieën II, III]#
Artikel 26 WWM [Verbod voorhanden hebben]
  1. Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën I, II en III voorhanden te hebben.
Artikel 27 WWM [Verbod dragen van wapens]
  1. Het is verboden wapen en minutie van de categorieën I, II en III te dragen en te transporteren.
Hoofdstuk 11a [Opsporing]
Artikel 49 WWM [Doorzoeking ter inbeslagneming]

De opsporingsambtenaren kunnen te allen tijde op plaatsen waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn, een doorzoeking aanvragen bij het advocatenbureau.

Artikel 51 WWM [Onderzoek aan vervoermiddelen. Stopbevel]
  1. De opsporingsambtenaren zijn bevoegd vervoermiddelen te onderzoeken indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van:
    1. een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt;
    2. een gepleegde overtreding van de artikelen 13, 26 of 27;
    3. aanwijzingen dat een strafbaar feit als bedoeld onder a of b zal worden gepleegd.
  2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan slechts worden uitgeoefend ten aanzien van bepaalde vervoermiddelen, indien daartoe jegens deze aanleiding bestaat. De Rechter kan gelasten dat deze bevoegdheid tegenover elk vervoermiddel kan worden uitgeoefend.
  3. De opsporingsambtenaren kunnen van de bestuurders van voertuigen en van de schippers van vaartuigen daartoe vorderen dat deze de vervoermiddelen tot stilstand brengen, deze vervoermiddelen naar een door hen aangewezen plaats overbrengen en overeenkomstig hun aanwijzingen terzake medewerking verlenen.
Artikel 52 WWM [Inbeslagneming. Uitlevering. Onderzoek aan kleding. Luchtvaartterreinen]
  1. De opsporingsambtenaren zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.
  2. De opsporingsambtenaren zijn bevoegd personen aan hun kleding te onderzoeken indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van:
    1. een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt;
    2. een gepleegde overtreding van de artikelen 13, 26 of 27;
    3. aanwijzingen dat een strafbaar feit als bedoeld onder a of b zal worden gepleegd.
  3. De opsporingsambtenaren zijn bevoegd een persoon die zich bevindt op een luchthaven, te allen tijde aan zijn kleding en de verpakking van goederen, met inbegrip van reisbagage, alsmede diens vervoermiddel, te onderzoeken.
Hoofdstuk 12 [Strafbepalingen]
Artikel 55 WWM [Gevangenisstraf voor het dragen/ vervoeren van een wapen]
  1. Het dragen/ vervoeren van een categorie 1 wapen zal bestraft worden met een gevangenis straf van ten hoogste 20 maanden en een geldboete van de derde categorie.
  2. Het dragen/ vervoeren van een categorie 2 wapen zal bestraft worden met een gevangenis straf van ten hoogste 40 maanden en een geldboete van de vierde categorie.
  3. Het dragen/ vervoeren van een categorie 3 wapen zal bestraft worden met een gevangenis straf van ten hoogste 60 maanden en een geldboete van de vierde categorie.
Artikel 56 WWM [Aard delicten]

De in artikel 55 strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.

    Opiumwet

    Artikel 1 Opw [Definities]
    1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
      1. substantie: stof van menselijke, dierlijke, plantaardige of chemische oorsprong, daaronder begrepen dieren, planten, delen van dieren of planten, alsmede micro-organismen;
      2. preparaat: een vast of vloeibaar mengsel van substanties;
      3. middel: substantie of preparaat;
    2. Voor toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden de zouten van de substanties met die substanties gelijkgesteld.
    3. Voor de toepassing van deze wet wordt onder vervaardigen begrepen raffineren en omzetten.
    Artikel 1.1 Opw [legale hoeveelheden]

    Minder dan 10 kilo bij softdrugs (hasj, wiet, XTC etc) en minder dan 5 kilo bij harddrugs (cocaïne, speed etc.), Als je een gebruikshoeveelheid bij je hebt, kan de politie / KMar dit in beslag nemen (sepot met afstand), maar je krijgt geen boete en/of gevangenisstraf.

    Artikel 2 Opw [Verbodsbepaling. Lijst I, aangewezen middelen]

    Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I:
    A. binnen of buiten het grondgebied van Future te brengen;
    B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
    C. aanwezig te hebben;
    D. te vervaardigen.

    Artikel 9 Opw [Opsporingsbevoegdheden]
    1. De opsporingsambtenaren hebben, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is, toegang:
      1. tot de vervoermiddelen, met inbegrip van woongedeelten, waarvan hun bekend is, of waarvan redelijkerwijze door hen kan worden vermoed, dat daarmede ingevoerd of vervoerd worden of dat daarin, daarop of daaraan bewaard worden of aanwezig zijn middelen als bedoeld in lijst I
      2. tot de plaatsen, waar een overtreding van deze wet gepleegd wordt of waar redelijkerwijze vermoed kan worden, dat zodanige overtreding gepleegd wordt.
    2. Zij zijn bevoegd een persoon, verdacht van een bij deze wet als misdrijf strafbaar gesteld feit, bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen deze, aan de kleding te onderzoeken.
    3. Zij zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.
    Artikel 10 Opw [Sanctie hard drugs]
    1. Hij die handelt in strijd met een in artikel 2 gegeven verbod wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 25 maanden en geldboete van €2000
    2. Hij die opzettelijk handelt in strijd met het in artikel 2, onder C, gegeven verbod wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 40 maanden en geldboete van €4000
    3. Hij die opzettelijk handelt in strijd met het in artikel 2 onder B of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 50 maanden en geldboete van €10000
    4. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 2 onder A, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 65 maanden en geldboete van €10000
    5. Indien het feit, bedoeld in het tweede onderscheidenlijk vierde lid, betrekking heeft op een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik, zal er een geldboete van €1500 worden opgelegd.
    Lijst I
    Benaming Nadere omschrijving
    cocablad bladeren van planten van het geslacht Erythroxylon
    cocaïne, crackcocaïne (-)-3-beta-benzoyloxytropaan-2-beta-carbonzure methylester
    GHB 4-hydroxyboterzuur
    methamfetamine 2,5-dimethoxy-alfa,4-dimethylfenethylamine
    XTC (RS)-1-(1,3-benzodioxol-5-yl)-N-methylpropaan-2-amine
    Artikel 10.1 Opw [Sanctie soft drugs]
    1. Hij die handelt in strijd met een in artikel 2 gegeven verbod wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 15 maanden of geldboete van €1000
    2. Hij die opzettelijk handelt in strijd met het in artikel 2, onder C, gegeven verbod wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 25 maanden of geldboete van €2200
    3. Hij die opzettelijk handelt in strijd met het in artikel 2 onder B of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 35 maanden of geldboete van €5000
    4. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 2 onder A, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 50 maanden of geldboete van €5000
    5. Indien het feit, bedoeld in het tweede onderscheidenlijk vierde lid, betrekking heeft op een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik, zal er een geldboete van €750 worden opgelegd.
    Lijst II
    Benaming Nadere omschrijving
    Cannabis Cannabis is een verzamelnaam van de cannabisplant: hasj en wiet.

      Algemene Douanewet (Adw)

      Afdeling 1.1 – Toepassingsgebied en basisdefinities
      Artikel 1:1 Adw [Doel handhaving]
      1. De bepalingen bij of krachtens deze wet strekken mede ter handhaving van verboden of beperkingen voortvloeiende uit de:
        • Opiumwet;
        • Wet Wapens en Munitie;
      2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen wijzigingen worden aangebracht aan de lijst van lid 1.
      Artikel 1:3 Adw [Begripsbepaling]
      1. In deze wet wordt verstaan:
        1. douaneautoriteiten, bevoegde autoriteiten of douane of douanediensten: De opsporingsambtenaar van de koninklijke marechaussee;
          • In overeenstemming met Onze Rechter is de opsporingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee aangewezen als functionaris belast met de toepassing van deze wet;
        2. doorlaatposten: Controleposten van de douane op de snelweg, zijnde grensposten in de volksmond.
      2. Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid, onder b, kan de aanwijzing tot inspecteur dan wel ontvanger worden beperkt tot een bepaalde locatie dan wel taak en kunnen bevoegdheden worden uitgezonderd.
      Afdeling 1.2 – Bepalingen inzake douanetoezicht en douanecontrole
      Artikel 1:21 Adw [Redelijkheidsbeginsel]

      De inspecteur maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voorzover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.

      Artikel 1:24 Adw [Afnemen van goederen]

      De inspecteur is bevoegd over te gaan tot een onderzoek van goederen en het eventueel nemen van monsters voor analyse of grondige controle ingeval geen aanvaarding van een douaneaangifte heeft plaatsgevonden.

      Artikel 1:26 Adw [Inspectielocaties; Mijden inspectielocatie]
      1. De inspecteur is bevoegd aan controle te onderwerpen:
        1. spoorwegemplacementen, plaatsen voor distributie en overslag voor goederen die over de weg worden vervoerd, havens, haventerreinen, luchthavens en luchtvaartterreinen;
        2. vervoermiddelen en personen welke de volgende doorlaatposten passeren:
          1. “grenspost West”, een vaste doorlaatpost gelegen aan de A1 snelweg rond postcode 719;
          2. “grenspost Oost”, een vaste doorlaatpost gelegen aan de A2 snelweg rond postcode 709;
          3. mobiele doorlaatposten, zijnde een inzet van het Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) met het oog op grenstoezicht;
      2. Onder controle in de zin van het eerste lid wordt mede verstaan doorzoeking.
      3. Degene die een in lid 1 bedoelde controle opzettelijk wijkt, daar waar deze een controle of doorzoeking had moeten ondergaan, wordt gestraft met een geldboete van € 1000.
      4. De in lid 3 benoemde strafbepaling is niet van toepassing op onbemande doorlaatposten, deze mogen door eenieder gepasseerd worden zonder dat deze aan een controle of doorzoeking onderworpen worden.
      Artikel 1:26a Adw [Eisen MTV als mobiele doorlaatpost]
      1. De mobiele doorlaatpost, zoals bedoeld in artikel 1:26 lid 1 sub 4, dient:
        1. enkel ingezet te worden aan de N42 autoweg en Havengebieden;
        2. naar alle redelijkheid duidelijk aangemerkt te zijn als doorlaatpost, en;
        3. te voldoen aan andere voorschriften van de uitvoerende overheidsinstanties.
      2. Gelet op artikel 1:27, 1:28 en 1:29 dient de mobiele doorlaatpost: de lijfsvisitatie en doorzoeking van een voertuig te faciliteren zonder dat deze een gevaar vormt voor de betrokken partijen of voor andere weggebruikers.
      Artikel 1:27 Adw [Vorderen van de bestuurder; Niet voldoen vordering]
      1. De inspecteur is bevoegd met het oog op de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 1:26, van de bestuurder dan wel de gezagvoerder van het vervoermiddel te vorderen dat deze zijn vervoermiddel vaart laat minderen, bijdraait, landt, stilhoudt, naar een door hem aangewezen plaats overbrengt, aanlegt en de motor buiten werking stelt. De in dit lid bedoelde personen zijn gehouden aan de vordering te voldoen.
      2. Degene die niet voldoet aan deze vordering wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.
      Artikel 1:28 Adw [Inspectiebevoegdheid lijfsvisitatie]
      1. De inspecteur is bevoegd personen die aanwezig zijn in of op de in artikel 1:26 bedoelde locaties of vervoermiddelen of deze juist gaan betreden of hebben verlaten aan lijfsvisitatie te onderwerpen.
      2. De in het eerste lid bedoelde personen zijn op vordering van de inspecteur gehouden stil te staan en deze te volgen naar een door hem aangewezen plaats.
      3. Op vordering van de inspecteur zijn reizigers gehouden hun plaats- of vervoerbewijs te vertonen. Deze verplichting geldt eveneens voor reizigers die een dergelijk vervoermiddel juist hebben verlaten dan wel die op het punt staan daarin aan boord te gaan.
      4. Lijfsvisitatie geschiedt op een besloten plaats door personen die, indien zij geen arts of verpleegkundige zijn, van hetzelfde geslacht zijn als de persoon die aan lijfsvisitatie wordt onderworpen.
      5. Onder lijfsvisitatie wordt verstaan:
        1. het onderzoek aan de kleding; het onderzoek aan de kleding omvat het betasten van de kleding, het nauwkeurig onderzoek van de hoofdbedekking en het schoeisel;
        2. doorzoeking van accessoires welke goederen kunnen bevatten.
      Artikel 1:34 Adw [Identificatieplicht]

      Een ieder die de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, is, indien dit voor de toepassing van de bij of krachtens de in artikel 1:1 bedoelde regelingen of de bij of krachtens deze wet vastgestelde bepalingen te zijnen aanzien van belang kan zijn, verplicht op vordering van de inspecteur terstond een document waarmee de identiteit van hem kan worden vastgesteld als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden.

        Wegenverkeers wetgeving

        Wegenverkeerswet 1994

        Hoofdstuk I Algemene bepalingen

        Artikel 1 WVW [Begripsbepalingen]
        1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders blijkt, verstaan onder:
          1. wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
          2. motorrijtuigen: alle voertuigen, bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het voertuig zelf aanwezig dan wel door elektrische tractie met stroomtoevoer van elders, met uitzondering van fietsen met trapondersteuning;
          3. aanhangwagen: voertuig dat kennelijk is bestemd om te worden voortbewogen door een motorrijtuig. In het bepaalde krachtens deze wet kan onder aanhangwagen tevens worden verstaan een voertuig dat door een ander voertuig wordt voortbewogen of kennelijk is bestemd om door een ander voertuig te worden voortbewogen;
          4. bromfiets:
            1. motorrijtuig op twee wielen, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 80 km/h, uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm3 of een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of een motorrijtuig als bedoeld in subonderdeel d;
            2. motorrijtuig op drie wielen, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 80 km/h, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of een motorrijtuig als bedoeld in subonderdeel d, uitgerust met:
              1. een motor met elektrische ontsteking met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm3,
              2. een motor met inwendige verbranding en een netto maximumvermogen van niet meer dan 4 kW voor andere dan onder 1° genoemde motoren, of
              3. een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW; dan wel
          5. kenteken: kenteken als bedoeld in artikel 36 of artikel 37, derde lid;
          6. kentekenbewijs: kentekenbewijs als bedoeld in artikel 36 dan wel een kentekenbewijs, afgegeven ter zake van de opgave van een kenteken als bedoeld in artikel 37, derde lid;
          7. rijbewijs: rijbewijs, bedoeld in artikel 107;
        Hoofdstuk II Verkeersgedrag

        Artikel 5 WVW [Gevaar en hinder]

        Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd. Dit wordt gestraft met een geldboete van €1000.

        Artikel 5a WVW [Levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel]
        1. Het is een ieder verboden opzettelijk zich zodanig in het verkeer te gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Als zodanige verkeersgedragingen kunnen de volgende gedragingen worden aangemerkt:
          1. onvoldoende rechts houden op onoverzichtelijke plaatsen;
          2. gevaarlijk inhalen;
          3. over een vluchtstrook rijden waar dit niet is toegestaan;
          4. inhalen voor of op een voetgangersoversteekplaats;
          5. niet verlenen van voorrang;
          6. overschrijden van de krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid;
          7. zeer dicht achter een ander voertuig rijden;
          8. door rood licht rijden;
          9. tegen de verkeersrichting inrijden;
          10. tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden;
          11. overtreden van andere verkeersregels van soortgelijk belang als die onder a tot en met l genoemd.
        2. Bij de toepassing van het eerste lid wordt mede in aanmerking genomen de mate waarin de verdachte verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid.

        Overtreding van artikel 5a wordt gestraft met een gevangenisstraf van 10 maanden en een geldboete van €1950.

        Artikel 6 WVW [Schuldmisdrijf]

        Het is een ieder die aan het verkeer deelneemt verboden zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat.

        1. Overtreding van dit artikel wordt gestraft met:
          1. gevangenisstraf van ten hoogste 25 maanden of geldboete van €4000, indien het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
          2. gevangenisstraf van ten hoogste een 15 maanden of geldboete van €1500, indien het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
        Artikel 7 WVW [Vluchten]
        1. Vluchten van Politie/KMar verwijst naar de handeling waarbij een persoon of een voertuig probeert te ontsnappen aan de politieautoriteiten en/of KMarautoriteiten die proberen hen aan te houden of te arresteren. Dit kan voorkomen in verschillende situaties, zoals verkeersovertredingen, verdachte activiteiten, criminele handelingen of andere juridische aangelegenheden. Vluchten van de politie / Kmar kan variëren van eenvoudige pogingen om weg te rennen of snel weg te rijden tot meer geplande en complexe ontsnappingspogingen.
        2. Overtreding van het eerste lid, wordt gestraft met een gevangenisstraf van 40 maanden en een geldboete van €4000.
        Artikel 7.1 WVW [Verlaten plaats van ongeval]
        1. Het is degene die bij een verkeersongeval is betrokken of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt, verboden de plaats van het ongeval te verlaten indien:
          1. bij dat ongeval, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander is gedood dan wel letsel aan een ander is toegebracht;
          2. bij dat ongeval, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, schade aan een ander is toegebracht;
          3. daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand wordt achtergelaten.
        2. Het eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, is niet van toepassing op degene die op de plaats van het ongeval behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en, voor zover hij een motorrijtuig bestuurde, tevens van de identiteit van dat motorrijtuig.
        Artikel 8 WVW [Besturen onder invloed]
        1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan — al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof — de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen of tot behoorlijk te begeleiden in staat moet worden geacht.
        2. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
          1. het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel

        Overtreding van artikel 8 wordt gestraft met een geldboete van €200.

        Artikel 9 WVW [Onbevoegd besturen]
        1. Het is degene die weet of redelijkerwijs moet weten dat hem bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd, verboden gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid is ontzegd, op de weg een motorrijtuig te besturen of als bestuurder te doen besturen.
        Artikel 10 WVW [Wedstrijden met voertuigen op de weg]
        1. Het is verboden op de weg een wedstrijd met voertuigen te houden of daaraan deel te nemen.
        2. Onder wedstrijd wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan elk rijden met voertuigen ter vaststelling of vergelijking van prestaties hetzij van de deelnemers, hetzij van de voertuigen, hetzij van onderdelen daarvan, hetzij van bedrijfsstoffen.
        3. Als deelnemer wordt beschouwd de bestuurder van een voertuig waarmee aan een wedstrijd wordt deelgenomen, en de eigenaar of houder van een voertuig, die daarmee aan een wedstrijd doet of laat deelnemen.
        4. Overtreding van het eerste lid wordt gestraft met geldboete van €800.
        Artikel 11 WVW [Joyriding]

        Het is verboden opzettelijk wederrechtelijk een aan een ander toebehorend motorrijtuig op de weg te gebruiken. Dit wordt gestraft met geldboete van €400.

        Artikel 20a WVW [Vaststelling bebouwde kom]
        1. De grenzen van de bebouwde kom of kommen van een gemeente worden vastgesteld bij besluit van de gemeente.
        2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels inzake de vaststelling van bebouwde kommen vastgesteld.

         

        Hoofdstuk IV Kentekens en kentekenbewijzen

        Artikel 36 WVW [Kenteken. Kentekenbewijs. Eisen. Aansprakelijkheid]
        1. Aan de eigenaar of houder van een motorrijtuig of een aanhangwagen op de weg dient overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door de Dienst Wegverkeer een kenteken voor dat voertuig te zijn opgegeven.
        2. Ter zake van de in het eerste lid bedoelde opgave dient overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door de Dienst Wegverkeer een kentekenbewijs te zijn afgegeven aan de eigenaar of houder van het voertuig.
        3. Het kentekenbewijs dient:
          1. te voldoen aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen inzake inrichting en uitvoering,
          2. zijn geldigheid niet te hebben verloren,
          3. niet te zijn ingevorderd, en
          4. behoorlijk leesbaar te zijn.
        4. Overtreding van het eerste en derde lid wordt gestraft met een geldboete van €200.
        Artikel 40 WVW [Zichtbaarheid kenteken]
        1. Het kenteken dient behoorlijk zichtbaar op of aan het motorrijtuig of de aanhangwagen aanwezig te zijn.
        2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld omtrent de inrichting, het aanbrengen en de verlichting van het kenteken en worden regels vastgesteld omtrent de kentekenplaat en de onderdelen daarvan, alsmede de daarop aan te brengen merken.
        3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het bepaalde krachtens het tweede lid.
        4. Voor overtreding van het eerste lid dan wel het bepaalde krachtens het tweede of derde lid zijn aansprakelijk:
          1. voor zover het betreft een motorrijtuig, de eigenaar of houder die het motorrijtuig op de weg laat staan of daarmee over de weg laat rijden, alsmede in het geval dat met dat motorrijtuig over de weg wordt gereden, de bestuurder, en
          2. voor zover het betreft een aanhangwagen, de eigenaar of houder die de aanhangwagen op de weg laat staan of deze met een motorrijtuig over de weg laat voortbewegen, alsmede in het geval dat de aanhangwagen met een motorrijtuig over de weg wordt voortbewogen, de bestuurder van dat motorrijtuig.
        5. Overtreding van het eerste lid wordt gestraft met een geldboete van €2000.
        Artikel 41 WVW [Valse kentekens. Aansprakelijkheid]
        1. Het is verboden:
          1. op een motorrijtuig of een aanhangwagen enig teken of middel aan te brengen of te doen aanbrengen met het oogmerk de herkenning, daaronder begrepen de herkenning met behulp van technische voorzieningen, van het ingevolge artikel 40 gevoerde kenteken te bemoeilijken;
          2. een motorrijtuig op de weg te laten staan of daarmee over de weg te rijden dan wel een aanhangwagen op de weg te laten staan of met een motorrijtuig over de weg voort te bewegen, wanneer op dat motorrijtuig of die aanhangwagen enig teken of middel is aangebracht, waardoor de herkenning, daaronder begrepen de herkenning met behulp van technische voorzieningen, van het ingevolge artikel 40 gevoerde kenteken wordt bemoeilijkt;
        2. Overtreding van het eerste lid wordt gestraft met een geldboete van €1000.

         

         

        Hoofdstuk V Gebruik van voertuigen op de weg

        Artikel 71 WVW [Permanente eisen]
        1. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent:
          1. de eisen waaraan voertuigen moeten voldoen waarmee over de weg wordt gereden, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen verschillende wegen;
          2. de inrichting van voertuigen die op de weg staan;
          3. de eisen waaraan voertuigen moeten voldoen voor de afgifte van een keuringsbewijs;
        2. Overtreding van het eerste lid wordt gestraft met een geldboete van €800.
        Artikel 72 WVW [Keuringsplicht. Eisen keuringsbewijs. Aansprakelijkheid]
        1. Voor een motorrijtuig of een aanhangwagen, waarvoor een kenteken is opgegeven dan wel dient te zijn opgegeven, dient een keuringsbewijs te zijn afgegeven.
        2. Het keuringsbewijs dient:
          1. te voldoen aan de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde eisen inzake inrichting en uitvoering,
          2. zijn geldigheid niet te hebben verloren, en
          3. behoorlijk leesbaar te zijn.
        3. Overtreding van het eerste en tweede lid wordt gestraft met een geldboete van €300.
        4. Voor overtreding van het eerste lid en het bepaalde bij of krachtens het tweede lid zijn aansprakelijk:
          1. voor zover het betreft een motorrijtuig, de eigenaar of houder, alsmede in het geval dat met dat motorrijtuig over de weg wordt gereden, de bestuurder, en
          2. voor zover het betreft een aanhangwagen, de eigenaar of houder, alsmede in het geval dat de aanhangwagen met een motorrijtuig over de weg wordt voortbewogen, de bestuurder van dat motorrijtuig.

         

         

        Hoofdstuk VI Rijvaardigheid en rijbevoegdheid

        Artikel 107 WVW [Rijbewijsplicht. Eisen rijbewijs]
        1. Aan de bestuurder van een motorrijtuig op de weg dient door de daartoe bevoegde autoriteit een rijbewijs te zijn afgegeven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie waartoe dat motorrijtuig behoort.
        2. Het rijbewijs dient:
          1. te voldoen aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen inzake inrichting, uitvoering en invulling,
          2. zijn geldigheid niet te hebben verloren, en
          3. behoorlijk leesbaar te zijn.
        3. Overtreding van het eerste en tweede lid wordt gestraft met een geldboete van €1000.
        Hoofdstuk IX Toezicht en opsporing

        Artikel 159 WVW [Aanwijzing opsporingsambtenaren]
        1. Met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld bij of krachtens deze wet, zijn belast:
          1. de in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen;
        Artikel 160 WVW [Doen stilhouden]
        1. Op de eerste vordering van de in artikel 159 bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht dat motorrijtuig te doen stilhouden alsmede de volgende bewijzen behoorlijk ter inzage af te geven:
          1. het rijbewijs dan wel het hem door het daartoe bevoegde gezag binnen Future.
        2. Op de eerste vordering van de in artikel 159 bedoelde personen is de bestuurder van een voertuig, niet zijnde een motorrijtuig, verplicht dat voertuig te doen stilhouden.
        3. De in artikel 159 bedoelde personen zijn bevoegd zich te vergewissen van de naleving van de bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften en zo nodig een voertuig ten aanzien waarvan zij een onderzoek wensen in te stellen, naar een nabij gelegen plaats te voeren of te doen voeren. De bestuurder van het voertuig ten aanzien waarvan dit onderzoek wenselijk wordt geoordeeld, en de bestuurder van het voertuig waardoor een aanhangwagen wordt voortbewogen ten aanzien waarvan zodanig onderzoek wenselijk wordt geoordeeld, zijn verplicht desgevorderd hun tot het onderzoek noodzakelijke medewerking te verlenen en desverlangd de in artikel 159 bedoelde personen in hun voertuig te vervoeren.
        4. Op de eerste vordering van een van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen zijn de bestuurder van een voertuig, degene die aanstalten maakt een voertuig te gaan besturen en de begeleider, verplicht hun medewerking te verlenen aan:
          1. een onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties, ter vaststelling van een mogelijke overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid,
          2. een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht, ter vaststelling van een mogelijke overtreding van artikel 8, tweede of derde lid, of
          3. een onderzoek van speeksel, ter vaststelling van een mogelijke overtreding van artikel 8, vijfde lid, alsmede de aanwijzingen die die persoon in dat kader geeft, op te volgen.

        Overtreding van dit artikel wordt gestraft met een geldboete van €430.

        Artikel 163 WVW [Adem- en bloedonderzoek. Weigering. Medische redenen. Urineproef. Delegatie]
        1. Bij verdenking dat de bestuurder van een voertuig heeft gehandeld in strijd met artikel 8, kan de opsporingsambtenaar hem bevelen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a.
        2. De bestuurder aan wie het in het eerste lid bedoelde bevel is gegeven, is verplicht ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en gevolg te geven aan alle door de opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
        3. De in het tweede lid genoemde verplichtingen gelden niet voor de verdachte van wie aannemelijk is, dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is.
        4. In het geval, bedoeld in het derde lid, of indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, of indien het vermoeden bestaat dat de verdachte onder invloed is van een of meer middelen, bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid, of een combinatie van die middelen met alcohol, kan de opsporingsambtenaar de verdachte vragen of hij zijn toestemming geeft tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, of artikel 8, derde lid, onderdeel b.
        5. Indien de bestuurder zijn op grond van het vierde lid gevraagde toestemming niet verleent, kan de officier van justitie, een hulpofficier van justitie of een van aangewezen ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, hem bevelen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek.
        6. De bestuurder wie is bevolen zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen, is verplicht aan dit bevel gevolg te geven en zijn medewerking te verlenen. Hem wordt door een arts of een verpleegkundige zoveel bloed afgenomen als voor het onderzoek noodzakelijk is.
        Artikel 165 WvW [Onbekend gebleven bestuurder bij misdrijf. Informatieplicht eigenaar of houder]
        1. Indien een bij deze wet als misdrijf strafbaar gesteld feit wordt begaan door een bij de ontdekking van het feit onbekend gebleven bestuurder van een motorrijtuig, is de eigenaar of houder van dat motorrijtuig verplicht op vordering van een opsporingsambtenaar binnen een daarbij te stellen termijn, die ten minste achtenveertig uren bedraagt, de naam en het volledige adres van de bestuurder bekend te maken.
        2. Het eerste lid geldt niet, indien de eigenaar of houder niet heeft kunnen vaststellen wie de bestuurder was en hem daarvan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
        Hoofdstuk XI Strafbepalingen

        Artikel 177 WVW [Straf voor overige overtredingen]

        Overtreding van het bepaalde krachtens deze wet, voor zover die overtreding uitdrukkelijk als strafbaar feit is aangemerkt, wordt gestraft met geldboete van de tweede categorie indien in het artikel geen strafbepaling is opgenomen.

         

        Artikel 178 WVW [Delictsclassificatie]
        1. De in artikelen 5a, 6, 7, 7.1, 8, 9, 11 en 41 gestelde feiten zijn misdrijven;
        2. De in artikelen 5, 107, 10, 12, 36, 40, 71, 72, 130, 160, 177 gestelde feiten zijn overtredingen.

        Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

        Hoofdstuk I Begripsbepalingen

        Artikel 1 WAHV
        1. In deze wet wordt verstaan onder:
          1. aanhangwagen, motorrijtuig, kenteken en rijbewijs: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
          2. bestuurder: alle weggebruikers behalve voetgangers;
          3. gedraging: een gedraging als bedoeld in artikel 2, eerste lid;
        2. In deze wet wordt mede verstaan onder:
          1. bestuurder: degene die wordt geacht een motorrijtuig onder zijn onmiddellijk toezicht te doen besturen;
          2. rijbewijs
        Hoofdstuk II Toepassingsgebied van de wet
        Artikel 2 WAHV
        1. Ter zake van de in de bijlage bij deze wet omschreven gedragingen die in strijd zijn met op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994, kunnen op de wijze bij deze wet bepaald administratieve sancties worden opgelegd. Ingeval een administratiefrechtelijke sanctie wordt opgelegd zijn voorzieningen van strafrechtelijke of strafvorderlijke aard uitgesloten.
        2. Als gedragingen in de zin van het eerste lid worden niet beschouwd die gedragingen waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.
        3. Voor elke gedraging bepaalt de in het eerste lid bedoelde bijlage de aan de gemeente te betalen geldsom. Deze geldsom kan per gedraging niet meer zijn dan het bedrag van de geldboete van de eerste categorie.
        Hoofdstuk III. Administratieve sanctie
        Artikel 3 WAHV
        1. Met het toezicht op de naleving van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften zijn belast de volgens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren.
        Hoofdstuk VIII De inning van de administratieve sanctie
        Artikel 23 WAHV
        1. Uiterlijk binnen 14 dagen nadat een beschikking waarbij een administratieve sanctie is opgelegd, onherroepelijk is geworden, moeten de administratieve sanctie en de administratiekosten zijn voldaan.
        2. De sanctie wordt van rechtswege met vijftig procent verhoogd indien het in de gestelde termijn of termijnen verschuldigde bedrag niet tijdig geheel wordt voldaan.
        Artikel 24 WAHV
        1. Degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd, is verplicht tot betaling van het ingevolge artikel 23, derde lid, verhoogde bedrag binnen vier weken te betalen.
        Artikel 25 WAHV
        1. Indien degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd, nalaat het in de op grond van artikel 24 gestelde termijn of termijnen verschuldigde bedrag tijdig geheel te voldoen, wordt het inmiddels verschuldigde bedrag van rechtswege verhoogd met vijftig procent van het bedrag van de sanctie en de daarop inmiddels gevallen verhoging.
        Artikel 26 WAHV
        1. Verhaal op de goederen van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd geschiedt krachtens een dwangbevel, medebrengende het recht om die goederen zonder vonnis aan te tasten.
        2. Het dwangbevel wordt uitgevaardigd door de Officier Van Justitie. Het wordt ten uitvoer gelegd als een vonnis van de burgerlijke rechter.
        Artikel 27 WAHV
        1. Verhaal kan zonder dwangbevel worden genomen op:
          1. inkomsten in geld uit arbeid van degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd;
          2. het tegoed van een rekening bij een bank, waarover degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd te eigen bate mag beschikken, alsmede, indien de bank en degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd in samenhang met die rekening een overeenkomst inzake krediet zijn aangegaan, op uit het ingevolge die overeenkomst verstrekte krediet.
        Artikel 30 WAHV
        1. Degene wiens rijbewijs kan worden ingenomen door een Hulp Officier van Justitie of een Officier van Justitie, is verplicht op eerste vordering van een HOVJ of een OVJ het rijbewijs in te leveren op een door hen te bepalen tijdstip en aan te wijzen plaats.
        Hoofdstuk X Overige bepalingen
        Artikel 34 WAHV
        1. Met geldboete van de tweede categorie wordt gestraft:
          1. hij die niet voldoet aan vordering van een krachtens artikel 3, eerste lid, aangewezen toezichthouder;
          2. hij die de gegevens waarop de in het eerste lid bedoelde vordering betrekking heeft, onjuist opgeeft;
        2. Het strafbare feit is een overtreding.

        Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990)

        Hoofdstuk I Begripsbepalingen
        Artikel 1 RVV 1990 [Begripsbepaling]

        In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

        • aanhangwagens: voertuigen die door een voertuig worden voortbewogen of kennelijk bestemd zijn om aldus te worden voortbewogen, alsmede opleggers;
        • autosnelweg: weg, aangeduid door bord G1 van bijlage I; langs autosnelwegen gelegen parkeerplaatsen en tankstations maken geen deel van de autosnelweg uit;
        • autoweg: weg, aangeduid door bord G3 van bijlage I; langs autowegen gelegen parkeerplaatsen en tankstations maken geen deel van de autoweg uit;
        • bedrijfsauto: bedrijfsauto als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen;
        • bestelauto: motorvoertuig, bestemd voor het vervoer van goederen, waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg;
        • bestuurders: alle weggebruikers behalve voetgangers;
        • bestuurder van een motorvoertuig: hij die het motorvoertuig bestuurt;
        • doorgaande rijbaan: rijbaan zonder de invoeg- en uitrijstroken;
        • kruispunt: kruising of splitsing van wegen;
        • motorfiets: motorvoertuig op twee wielen al dan niet met zijspan- of aanhangwagen;
        • personenauto: personenauto als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen;
        • rijbaan: elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte.
        • rijstrook: door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de rijbaan van zodanige breedte dat bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen daarvan gebruik kunnen maken;
        Hoofdstuk II Verkeersregels
        Artikel 3 RVV 1990 [Rechts houden]
        1. Bestuurders zijn verplicht zoveel mogelijk rechts te houden.
        2. Fietsers mogen met zijn tweeën naast elkaar rijden. Dit geldt niet voor snorfietsers.
        Artikel 4 RVV 1990 [Voetgangers]
        1. Voetgangers gebruiken het trottoir of het voetpad.
        2. Zij gebruiken de berm of de uiterste zijde van de rijbaan, indien ook een fietspad of een fiets/bromfietspad ontbreekt.
        Artikel 5 RVV 1990 [Fietsers]
        1. Zij gebruiken de rijbaan indien een verplicht fietspad of een fiets/bromfietspad ontbreekt.
        2. Zij mogen het onverplichte fietspad gebruiken. Bestuurders van snorfietsen uitgerust met een verbrandingsmotor mogen het onverplichte fietspad slechts gebruiken met uitgeschakelde motor.
        Artikel 6 RVV 1990 [Bromfietsers]
        1. Zij gebruiken de rijbaan indien een fiets/bromfietspad ontbreekt.
        Artikel 11 RVV 1990 [Wijze van inhalen]
        1. Inhalen geschiedt links.
        2. Bestuurders die links voorgesorteerd hebben en te kennen hebben gegeven dat zij naar links willen afslaan, worden rechts ingehaald.
        3. Fietsers dienen elkaar links in te halen; zij mogen andere bestuurders rechts inhalen.
        4. Bestuurders die zich rechts van een blokmarkering bevinden mogen bestuurders die zich links van deze markering bevinden rechts inhalen.
        Artikel 12 RVV 1990 [Verbod inhalen voor voetgangersoversteekplaats]

        Het is verboden een voertuig vlak voor of op een voetgangersoversteekplaats in te halen.

        Artikel 13 RVV 1990 [Plaats op de weg bij fileverkeer]
        1. Bij fileverkeer behoeft, indien de rijbaan is verdeeld in rijstroken in dezelfde richting, niet de meest rechts gelegen rijstrook te worden gevolgd.
        2. Files mogen aan de rechterzijde worden ingehaald.
        Artikel 14 RVV 1990 [Verbod blokkeren kruispunt]

        Bestuurders mogen een kruispunt niet blokkeren.

        Artikel 15 RVV 1990 [Voorrang]
        1. Op kruispunten verlenen bestuurders voorrang aan voor hen van rechts komende bestuurders.
        2. Op deze regel gelden de volgende uitzonderingen:
          1. bestuurders op een onverharde weg verlenen voorrang aan bestuurders op een verharde weg;
        Artikel 15a RVV 1990 [Gebruik overweg]
        1. Weggebruikers mogen een overweg opgaan, indien zij direct kunnen doorgaan en de overweg geheel kunnen vrijmaken.
        2. Bij overwegen laten weggebruikers een spoorvoertuig voorgaan en laten daarbij de overweg geheel vrij.
        Artikel 16 RVV 1990 [Verbod doorsnijden militaire colonnes]

        Weggebruikers mogen militaire colonnes en uitvaartstoeten van motorvoertuigen niet doorsnijden.

        Artikel 17 RVV 1990 [Afslaan. Voorsorteren]
        1. Bestuurders die willen afslaan, mogen voorsorteren door:
          1. indien zij naar rechts willen afslaan tijdig zoveel mogelijk aan de rechterzijde te gaan rijden;
          2. indien zij naar links willen afslaan tijdig zoveel mogelijk tegen de wegas te rijden of bij rijbanen bestemd voor bestuurders in één richting daarop zoveel mogelijk links te houden.
        2. Bestuurders moeten alvorens af te slaan een teken met hun richtingaanwijzer of met hun arm geven.
        Artikel 18 RVV 1990 [Voorrang bij afslaan]
        1. Bestuurders die afslaan, moeten het verkeer dat hen op dezelfde weg tegemoet komt of dat op dezelfde weg zich naast dan wel links of rechts dicht achter hen bevindt, voor laten gaan.
        2. Bestuurders die naar links afslaan, moeten tegemoetkomende bestuurders die op hetzelfde kruispunt naar rechts afslaan voor laten gaan.
        Artikel 19 RVV 1990 [Snelheid in relatie tot remweg en zichtafstand]

        De bestuurder moet in staat zijn zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is.

        Artikel 20 RVV 1990 [Binnen bebouwde kom]
        1. Binnen de bebouwde kom gelden de volgende maximumsnelheden:
          1. voor motorvoertuigen 80 km per uur;
          2. voor bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen, uitgerust met een motor:
            1. op de rijbaan 80 km per uur;
          3. voor gehandicaptenvoertuigen, uitgerust met een motor, en snorfietsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, van de wet op het trottoir of het voetpad 30 km per uur.
        Artikel 21 RVV 1990 [Buiten bebouwde kom]
        1. Buiten de bebouwde kom gelden de volgende maximumsnelheden:
          1. voor motorvoertuigen op autosnelwegen 130 km per uur, op autowegen 80km per uur en op andere wegen 80 km per uur;
          2. voor bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen, uitgerust met een motor:
            1. op de rijbaan 80 km per uur;
          3. voor gehandicaptenvoertuigen, uitgerust met een motor, en snorfietsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, van de wet op het trottoir of het voetpad 30 km per uur.
        Artikel 23 RVV 1990 [Verbod stilstaan]
        1. De bestuurder mag zijn voertuig niet laten stilstaan:
          1. op een kruispunt of een overweg;
          2. op een oversteekplaats of binnen een afstand van vijf meter daarvan;
          3. in een tunnel;
          4. langs een gele doorgetrokken streep.
          5. op een autosnelweg
        Artikel 24 RVV 1990 [Parkeerverboden]
        1. De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren:
          1. bij een kruispunt op een afstand van minder dan vijf meter daarvan;
          2. voor een inrit of een uitrit;
          3. buiten de bebouwde kom op de rijbaan van een voorrangsweg;
          4. op een parkeergelegenheid:
            1. op een andere wijze of met een ander doel dan op het bord of op het onderbord is aangegeven;
          5. langs een gele onderbroken streep;
          6. op een parkeerplaats voor vergunninghouders, aangeduid door verkeersbord E9 van bijlage I, indien voor zijn voertuig geen vergunning tot parkeren op die plaats is verleend.
        2. De bestuurder mag zijn voertuig niet dubbel parkeren.
        Artikel 27 RVV 1990 [Plaatsen fietsen en bromfietsen]

        Fietsen en bromfietsen worden geplaatst op het trottoir, op het voetpad of in de berm dan wel op andere door het bevoegde gezag aangewezen plaatsen.

        Artikel 28 RVV 1990 [Geven van signalen]

        Bestuurders mogen slechts geluidssignalen en knippersignalen geven ter afwending van dreigend gevaar.

        Artikel 32 RVV 1990 [Dimlicht bij dag en bij nacht]
        1. Bestuurders van een motorvoertuig, een bromfiets, een snorfiets, een gehandicaptenvoertuig dat is uitgerust met een verbrandingsmotor, of een gehandicaptenvoertuig dat is uitgerust met een elektromotor en voorzien van een gesloten carrosserie, voeren bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd, en bij nacht dimlicht.
        2. Het voeren van groot licht in plaats van dimlicht is toegestaan behoudens in de volgende gevallen:
          1. bij dag;
          2. bij het tegenkomen van een andere weggebruiker en
          3. bij het op korte afstand volgen van een ander voertuig.
        3. Achterlicht en de verlichting van de achterkentekenplaat moeten steeds gelijktijdig met groot licht, dimlicht, stadslicht of mistlicht branden.
        Artikel 38 RVV 1990 [Stadslicht en achterlicht van motorvoertuigen]

        Bestuurders van een motorvoertuig op meer dan twee wielen, die buiten de bebouwde kom stilstaan op de rijbaan en op langs autosnelwegen en autowegen gelegen parkeerstroken, parkeerhavens, vluchtstroken en vluchthavens moeten bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd, en bij nacht stadslicht en achterlicht voeren.

        Artikel 42 RVV 1990 [Toegankelijkheid autosnelweg en autoweg]
        1. Het gebruik van de autosnelweg is slechts toegestaan voor bestuurders van een motorvoertuig waarmee met een snelheid van ten minste 80 km per uur mag en kan worden gereden.
        2. Het gebruik van de autoweg is slechts toegestaan voor bestuurders van een motorvoertuig waarmee met een snelheid van ten minste 80 km per uur mag en kan worden gereden.
        Artikel 43 RVV 1990 [Gebruik van autosnelweg en autoweg]
        1. Het is de bestuurders verboden op een autosnelweg of autoweg hun voertuig te keren of achteruit te rijden.
        2. Het is de bestuurders voorts verboden op de rijbaan van een autosnelweg of autoweg hun voertuig te laten stilstaan.
        3. Behoudens in noodgevallen is het de weggebruikers verboden op een autosnelweg of autoweg gebruik te maken van de vluchtstrook, de vluchthaven of de berm.
        4. Op een autosnelweg is het bestuurders van een samenstel van voertuigen met een totale lengte van meer dan 7 meter en van een vrachtauto verboden op een rijbaan met drie of meer rijstroken enig andere dan de twee meest rechts gelegen rijstroken te gebruiken. Het verbod geldt niet voor het geval zij moeten voorsorteren.
        Artikel 44 RVV 1990 [Gebruik van wegen binnen erven]

        Voetgangers mogen wegen gelegen binnen een erf over de volle breedte gebruiken.

        Artikel 45 RVV 1990 [Snelheid erven]

        Bestuurders mogen binnen een erf niet sneller rijden dan 80 km per uur.

        Artikel 50 RVV 1990 [Voorrangsvoertuig]

        Weggebruikers moeten bestuurders van een voorrangsvoertuig voor laten gaan.

        Artikel 54 RVV 1990 [Voorrang normale verkeer]

        Bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren, zoals wegrijden, achteruitrijden, uit een uitrit de weg oprijden, van een weg een inrit oprijden, keren, van de invoegstrook de doorgaande rijbaan oprijden, van de doorgaande rijbaan de uitrijstrook oprijden en van rijstrook wisselen, moeten het overige verkeer voor laten gaan.

        Artikel 55 RVV 1990 [Gebruik richtingaanwijzer]

        Bestuurders van een motorvoertuig respectievelijk bromfietsers moeten een teken met hun richtingaanwijzer geven respectievelijk een teken met hun richtingaanwijzer of met hun arm geven, indien zij willen wegrijden, andere bestuurders van een motorvoertuig willen inhalen, de doorgaande rijbaan willen oprijden en verlaten en indien zij van rijstrook willen wisselen alsmede bij alle andere belangrijke zijdelingse verplaatsingen.

        Artikel 57 RVV 1990 [Onnodig geluid]

        Bestuurders van een motorvoertuig, bromfietsers en snorfietsers mogen met hun voertuig geen onnodig geluid veroorzaken.

        Artikel 60 RVV 1990 [Helmplicht]

        De bestuurder en de passagiers van bromfietsen, snorfietsen, brommobielen zonder gesloten carrosserie, motorfietsen en driewielige motorvoertuigen zonder gesloten carrosserie moeten een goed passende helm dragen, die door middel van een sluiting op deugdelijke wijze op het hoofd is bevestigd.

        Artikel 61a RVV 1990 [Verbod vasthouden mobiel elektronisch apparaat]

        Het is degene die een voertuig bestuurt verboden tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat dat gebruikt kan worden voor communicatie of informatieverwerking vast te houden. Onder een mobiel elektronisch apparaat wordt in elk geval verstaan een mobiele telefoon, een tabletcomputer of een mediaspeler.

        Hoofdstuk III Verkeerstekens
        Artikel 62 RVV 1990 [Verkeerstekens inhoudende gebod of verbod]

        Weggebruikers zijn verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden.

        Artikel 63 RVV 1990 [Rangorde tekens en regels]

        Verkeerstekens gaan boven verkeersregels, voor zover deze regels onverenigbaar zijn met deze tekens.

        Artikel 64 RVV 1990 [Rangorde verkeerslichten en tekens]

        Verkeerslichten gaan boven verkeerstekens die de voorrang regelen.

        Artikel 64a RVV 1990 [Elektronisch signaleringsbord]

        Verkeersborden mogen op een elektronisch signaleringsbord worden weergegeven.

        Artikel 68 RVV 1990 [Driekleurige verkeerslichten]
        1. Bij driekleurige verkeerslichten betekent:
          1. groen licht: doorgaan;
          2. geel licht: stop; voor bestuurders die het teken zo dicht genaderd zijn dat stoppen redelijkerwijs niet meer mogelijk is: doorgaan;
          3. rood licht: stop.
        2. Indien in een driekleurig verkeerslicht of in een daaraan toegevoegd éénkleurig verkeerslicht een verlichte pijl zichtbaar is, geldt het licht uitsluitend voor de door de pijl aangegeven richting.
        3. Indien een verlichte afbeelding van een fiets zichtbaar is, geldt het licht voor fietsers, bromfietsers op een fiets/bromfietspad en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig.
        Artikel 69 RVV 1990 [Tweekleurige verkeerslichten]
        1. Bij tweekleurige verkeerslichten betekent:
          1. geel licht: stop; voor bestuurders die het licht zo dicht genaderd zijn dat stoppen redelijkerwijs niet meer mogelijk is: doorgaan;
          2. rood licht: stop.
        2. Het tweede tot en met derde lid van artikel 68 zijn van overeenkomstige toepassing.
        Artikel 76 RVV 1990 [Overschrijding doorgetrokken streep]
        1. Een doorgetrokken streep die zich niet langs de rand van de rijbaanverharding bevindt, mag niet worden overschreden. Bestuurders mogen zich niet links van een doorgetrokken streep bevinden, indien die streep is aangebracht tussen rijstroken of paden met verkeer in beide richtingen.
        2. Het eerste lid is niet van toepassing:
          1. indien de streep wordt overschreden om een naast de gevolgde rijstrook gelegen vluchthaven, vluchtstrook of spitsstrook te bereiken of te verlaten;
          2. indien aan de zijde vanwaar men de streep overschrijdt een onderbroken streep is aangebracht;
          3. op bestuurders die een fietsstrook mogen gebruiken, indien er tussen die fietsstrook en de ernaast gelegen rijstrook een doorgetrokken streep is aangebracht.
        Artikel 77 RVV 1990 [Verdrijvingsvlakken]
        1. Bestuurders mogen verdrijvingsvlakken en puntstukken niet gebruiken.
        2. Het eerste lid is niet van toepassing wanneer bestuurders een spitsstrook volgen die een splitsing of samenvoeging van wegen, rijstroken of rijbanen passeert.
        Artikel 78 RVV 1990 [Voorsorteerstrook]
        1. Bestuurders die de rijbaan volgen zijn verplicht op een kruispunt de richting te volgen die de voorsorteerstrook waarop zij zich bevinden aangeeft. Een in een voorsorteerstrook gelegen fietsstrook maakt deel uit van deze voorsorteerstrook.
        2. Bestuurders die de doorgaande rijbaan verlaten en daartoe een uitrijstrook volgen, zijn ter hoogte van de daarin aangebrachte pijlen verplicht om de richting te volgen die de uitrijstrook waarop zij zich bevinden, aangeeft.
        Artikel 79 RVV 1990 [Stopstreep]

        Bestuurders moeten voor een voor hen bestemde stopstreep stoppen, indien stoppen op grond van dit besluit is verplicht.

        Bijlage 1 RVV 1990 [Verkeersborden]
        Hoofdstuk A Snelheid
        Bord Omschrijving A1
        Bord A1 Maximumsnelheid
        Bord Omschrijving A2
        Bord A2 Einde maximumsnelheid
        Bord Omschrijving A3
        Bord A3 Maximumsnelheid op een electronisch signaleringsbord
        Bord Omschrijving A4
        Bord A4 Adviessnelheid
        Bord Omschrijving A5
        Bord A5 Einde adviessnelheid
        Hoofdstuk B Voorrang
        Bord Omschrijving B1
        Bord B1 Voorrangsweg
        Bord Omschrijving B2
        Bord B2 Einde voorrangsweg
        Bord Omschrijving B6
        Bord B6 Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg
        Bord Omschrijving B7
        Bord B7 Stop; verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg
        Hoofdstuk D Rijrichting
        Bord Omschrijving D1
        Bord D1 Rotonde; verplichte rijrichting
        Bord Omschrijving D2
        Bord D2 Gebod voor alle bestuurders het bord voorbij te gaan aan de zijde die de pijl aangeeft
        Bord Omschrijving D3
        Bord D3 Bord mag aan beide zijden worden voorbijgegaan
        Hoofdstuk E Parkeren en stilstaan
        Bord Omschrijving E1
        Bord E1 Parkeerverbod
        Bord Omschrijving E2
        Bord E2 Verbod stil te staan
        Hoofdstuk G Verkeersregels
        Bord Omschrijving G1
        Bord G1 Autosnelweg
        Bord Omschrijving G2
        Bord G2 Einde Autosnelweg
        Bord Omschrijving G3
        Bord G3 Autoweg
        Bord Omschrijving G4
        Bord G4 Einde autoweg

        Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011

        Artikel 1 RMRG 2011

        In deze regeling wordt verstaan onder:

        • ademalcoholgehalte: ademalcoholgehalte dat wordt geconstateerd tijdens een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, of derde lid, onderdeel a, van de wet;
        • wet: Wegenverkeerswet 1994.
        Artikel 2 RMRG 2011
        1. Een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet wordt gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage.
        Artikel 3 RMRG 2011
        1. Feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 2 kunnen blijken uit:
          1. eigen waarneming en gegevens afkomstig van de politie;
          2. gegevens afkomstig van de officier van justitie, of
          3. door de politie nagetrokken gegevens uit andere bron.
        Artikel 5 RMRG 2011
        1. Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in de volgende gevallen: A. betrokkene heeft een motorrijtuig bestuurd onder invloed van drogerende stoffen, andere dan alcohol; B. er zijn duidelijke aanwijzingen dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige; C. betrokkene heeft binnen een periode van 30 minuten ten minste drie aanrijdingen veroorzaakt; D. betrokkene is niet in staat het motorrijtuig in bedwang te houden; E. betrokkene is bewust ingereden op een andere weggebruiker; F. bij betrokkene wordt als bestuurder van een motorrijtuig een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 785 µg/l, respectievelijk 1,8‰;
        Bijlage

         

        A. Rijvaardigheid en rijgedrag
        I. Vaardigheid in het omgaan met het motorrijtuig
        I.1. BEHEERSING VAN HET MOTORRIJTUIG
        1. Gebrek aan stuurvastheid waardoor, al dan niet in combinatie:
          1. slingerend wordt gereden;
          2. bij herhaling van de juiste koers wordt afgeweken;
          3. bij het richting veranderen bochten niet vloeiend worden genomen;
          4. bij het volgen van bochten in het wegverloop het motorrijtuig uit de bocht ‘zeilt’.
        2. Onvoldoende rekening houden met de omvang van het motorrijtuig waardoor bijvoorbeeld bochten te ruim of te krap worden genomen.
        3. Overige feiten of omstandigheden waaruit een gebrek in de vaardigheid in de beheersing van het motorrijtuig blijkt:
          1. het motorrijtuig niet onder controle houden;
          2. bij herhaling op onjuiste wijze keren, achteruitrijden of parkeren;
          3. bij herhaling veroorzaken van aanrijdingen.
        II. BEDREVENHEID IN HET DEELNEMEN AAN HET VERKEER
        1. Hanteren van een verkeerde kijktechniek en een slecht kijkgedrag al of niet met gebruikmaking van spiegels waardoor in gevaarlijke situaties niet of niet voldoende op het overige verkeer wordt gelet, zich onder meer manifesterend bij het:
          1. wegrijden;
          2. naderen en oprijden van kruispunten;
          3. voorsorteren;
          4. inhalen en het wisselen van rijstrook;
          5. invoegen en het uitvoegen;
          6. dan wel zich manifesterend door slecht kijkgedrag in het algemeen.
        2. Gebrekkige rijvaardigheid die blijkt uit:
          1. de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden;
          2. rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid;
          3. onjuist invoegen en uitvoegen;
          4. onnodig remmen en stoppen;
          5. naar links of rechts afslaan op een wijze waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht;
          6. rakelings passeren van andere weggebruikers en obstakels;
          7. onvoldoende anticiperen op het gedrag van andere deelnemers;
          8. niet adequaat reageren op bijzondere verkeerssituaties, zoals filevorming;
          9. niet tijdig onderkennen van de invloed van externe of interne factoren.
        III. RIJGEDRAG
        1. Gevaarzettend rijgedrag waardoor:
          1. andere weggebruikers of obstakels rakelings worden gepasseerd;
          2. andere weggebruikers worden klem gereden of de weg wordt afgesneden.
        2. Gebrek aan inzicht in risico’s in het verkeer, zoals:
          1. onvoldoende anticiperen op het gedrag van andere weggebruikers;
          2. niet adequaat reageren op bijzondere verkeerssituaties, zoals filevorming;
          3. niet tijdig onderkennen van de invloed van externe factoren, zoals het weer, de toestand van de weg, het tijdstip, de aanwezigheid van scholen, voetgangersoversteekplaatsen, de specifieke eigenschappen en de toestand van het eigen motorrijtuig en van andere voertuigen en van de vervoerde lading, of wegwerkzaamheden, of van interne factoren zoals het ‘hand held bellen’, afleiding door audiovisuele middelen of vermoeidheid;
          4. uitvoeren van gevaarlijke inhaalmanoeuvres of inhalen nabij voetgangersoversteekplaatsen, waarbij voetgangers duidelijk in gevaar zijn gebracht;
          5. met een te hoge snelheid naderen van of inhalen nabij voetgangersoversteekplaatsen of in andere onoverzichtelijke situaties, zoals kruisingen en spoorwegovergangen;
          6. aanhouden van, gelet op de snelheid waarmee gereden wordt, een te korte en derhalve onveilige volgafstand;
        3. Incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer, dat blijkt uit:
          1. rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid;
          2. onnodig remmen en stoppen;
          3. snijden: het niet juist afmaken van de inhaalmanoeuvre door te snel en te abrupt naar rechts of naar links te gaan;
          4. op te korte afstand volgen van voorliggers;
          5. onjuist invoegen of onjuist uitvoegen.
        4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van:
          1. de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden;
          2. het inhalen;
          3. het verlenen van voorrang;
          4. het naar links of rechts afslaan;
          5. het gebruik van lichten en geven van signalen;
          6. het rijden op auto(snel)wegen: bijvoorbeeld het rijden op de vluchtstrook of het negeren van het rode kruis boven een rijstrook;
          7. het negeren van een rood verkeerslicht;
          8. het als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 80 kilometer of meer op wegen binnen of buiten de bebouwde kom;
          9. het als bestuurder van een motorrijtuig overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 80 kilometer of meer op wegen binnen of buiten de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden;
          10. het als bestuurder van een bromfiets overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 80 kilometer of meer op wegen binnen of buiten de bebouwde kom.

        Reglement rijbewijzen

        Hoofdstuk I Algemene bepalingen

        Artikel 4 RR [Uitzondering rijbewijsplicht tijdens rijproef]

        Voor het besturen van motorrijtuigen is geen rijbewijs vereist tijdens het afleggen van een rijproef, mits de bestuurder in het bezit is van een oproep voor die rijproef.

         

        Artikel 15 RR [Rijbewijscategorieën]
        1. Rijbewijzen worden afgegeven voor het besturen van de volgende categorieën van motorrijtuigen:
          1. bromfietsen (rijbewijs categorie AM);
          2. motorrijtuigen op twee wielen, niet zijnde een bromfiets, al dan niet met zijspan, alsmede motorrijtuigen op drie wielen, niet zijnde motorrijtuigen op twee wielen met zijspan (rijbewijs A);
          3. motorrijtuigen op vier of meer wielen, niet zijnde een bromfiets, waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg en die zijn ontworpen en gebouwd voor het vervoer van ten hoogste acht personen, de bestuurder niet meegerekend, alsmede daardoor voortbewogen aanhangwagens of opleggers waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 750 kg, dan wel meer bedraagt dan 750 kg, mits in dat geval de toegestane maximum massa van het samenstel van trekkend motorrijtuig en aanhangwagen of oplegger niet meer bedraagt dan 3500 kg, een en ander afhankelijk van de gegevens op het kentekenbewijs van het trekkend motorrijtuig (rijbewijs B);
          4. motorrijtuigen, niet zijnde motorrijtuigen van de rijbewijscategorie D, waarvan de toegestane maximum massa meer dan 3500 kg bedraagt en die zijn ontworpen en gebouwd voor het vervoer van ten hoogste acht personen, de bestuurder niet meegerekend, alsmede daardoor voortbewogen aanhangwagens of opleggers waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 750 kg (rijbewijs C);
        Artikel 19b RR [Afgifte rijbewijs AM]

        Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs voor de categorie A, B of C geeft degene die belast is met de afgifte van rijbewijzen tevens een rijbewijs af dat geldig is voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs AM is vereist.

        Reglement voertuigen

        Hoofdstuk I Algemene eisen voertuigen

        Artikel 5.2.42 – Ruiten
        Eis Wijze van Keuren
        De voorruit en de naast de bestuurderszitplaats aanwezige zijruiten van personenauto’s mogen geen beschadigingen of verkleuringen vertonen. Visuele controle.
        De voorruit en de naast de bestuurderszitplaats aanwezige zijruiten van personenauto’s mogen niet zijn voorzien van onnodige voorwerpen die het uitzicht van de bestuurder belemmeren. Visuele controle.
        De lichtdoorlatendheid van de voorruit en de naast de bestuurderszitplaats aanwezige zijruiten mag niet minder dan 55% bedragen. Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.
        Artikel 5.2.48 – Uitstekende delen
        Eis Wijze van Keuren
        Personenauto’s mogen geen scherpe delen hebben die in geval van botsing gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers kunnen opleveren. Visuele controle.
        Artikel 5.2.51 – Verlichting
        Eis Wijze van Keuren
        Personenauto’s mogen niet zijn voorzien van: Neonverlichting aan de voorzijde, achterzijde, linkerzijde en rechterzijde. Visuele controle.

        Besluit voertuigen

        Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

         

        Artikel 1 BV [Definitie]

        In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

        wet: Wegenverkeerswet 1994.

        Hoofdstuk 3 Periodieke keuring van voertuigen
        Artikel 4 BV [Motorfietsen, bromfietsen, driewielige motorrijtuigen, motorrijtuig of aanhangwagen toegelaten voor 1-1-1960]
        1. Artikel 72, eerste lid, van de wet geldt niet voor:
          1. landbouw- en bosbouwtrekkers:
            1. op wielen met een maximumconstructiesnelheid van 40 km/h of minder;
            2. op rupsbanden; of
            3. die worden gebruikt voor landbouw-, tuinbouw-, bosbouw-, veeteelt- of visserijdoeleinden hoofdzakelijk op het terrein waar zulke activiteit plaatsvindt, met inbegrip van landwegen, bospaden of akkers;
          2. motorrijtuigen met beperkte snelheid;
          3. mobiele machines;
          4. motorfietsen;
          5. bromfietsen;
          6. driewielige motorrijtuigen met een ledige massa van niet meer dan 400 kg;
          7. aanhangwagens met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg;
          8. aanhangwagens die uitsluitend bestemd zijn om te worden voortbewogen door landbouw- of bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid of mobiele machines; en
          9. verwisselbare getrokken uitrustingsstukken.
        2. Artikel 72, eerste lid, van de wet geldt niet voor een motorrijtuig of een aanhangwagen, met uitzondering van taxi’s, ov-auto’s en bussen, waarvan de datum van eerste toelating ten minste vijftig jaar geleden is.
        Artikel 9 BV [Dag van keuring]

        Artikel 72, eerste lid, van de wet geldt niet voor een motorrijtuig of een aanhangwagen op de dag waarop dat voertuig naar aanleiding van de aanvraag van een keuringsrapport aan een keuring wordt onderworpen.

        Artikel 16 BV [Geldigheidsduur. Uitzonderingen]
        1. Een keuringsbewijs is permanent geldig.

        Politiewetten

        Politiewet 2012

        Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

         

        Artikel 1 PW 2012 [Begripsbepaling]
        1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
          1. politie: het landelijke politiekorps, bedoeld in artikel 25, eerste lid;
          2. korpschef: de korpschef, bedoeld in artikel 27;
          3. eenheid: een regionale of landelijke eenheid;
        Artikel 2 PW 2012 [Ambtenaren van politie]
        1. Ambtenaren van politie in de zin van deze wet zijn:
          1. ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;
          2. ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie;
          3. vrijwillige ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, onderscheidenlijk voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie;
          4. ambtenaren van de rijksrecherche die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, onderscheidenlijk voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de rijksrecherche.
        Hoofdstuk 2 De uitvoering van de politietaak
        Artikel 3 PW 2012 [Taak politie]

        De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.

        Artikel 4 PW 2012 [Politietaken Koninklijke marechaussee]
        1. Aan de Koninklijke marechaussee, die onder het beheer van Onze Rechter staat, zijn, onverminderd het bepaalde bij of krachtens andere wetten, de volgende politietaken opgedragen:
          1. de uitvoering van de politietaak op de luchthavem en op de andere door Onze Minister en Onze Minister van Defensie aangewezen luchtvaartterreinen, alsmede de beveiliging van de burgerluchtvaart;
          2. de verlening van bijstand alsmede de samenwerking met de politie krachtens deze wet, daaronder begrepen de assistentieverlening aan de politie bij de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, het bewaken en beveiligen van objecten en diensten;
          3. de uitvoering van de politietaak op plaatsen onder beheer van Onze Rechter.
          4. de bestrijding van mensensmokkel en van fraude met reis- en identiteitsdocumenten;
        2. Hoewel bevoegd tot de opsporing van alle strafbare feiten, onthoudt de militair van de Koninklijke marechaussee die is aangewezen krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, zich van optreden anders dan in het kader van de uitvoering van zijn politietaken, bedoeld in het eerste lid.
        Artikel 5 PW 2012 [Samenwerking politie met Koninklijke marechaussee]

        Bij regeling van Onze Rechter kunnen regels worden gegeven over de samenwerking van de politie met de Koninklijke marechaussee.

        Artikel 6 PW 2012 [Bevoegd in het gehele land]
        1. De ambtenaar van politie is bevoegd zijn taak uit te oefenen in het gehele land.
        Artikel 7 PW 2012 [Geweldgebruik. Binnentreden. Fouilleren]
        1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
        2. De ambtenaar van politie, bedoeld in het eerste lid, heeft toegang tot elke plaats, voor zover dat voor het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven, redelijkerwijs nodig is.
        3. De ambtenaar van politie, bedoeld in het eerste lid, is bevoegd tot het onderzoek aan de kleding van personen en het onderzoek van de voorwerpen die personen bij zich dragen of met zich mee voeren bij de uitoefening van een hem wettelijk toegekende bevoegdheid of bij een handeling ter uitvoering van de politietaak, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een onmiddellijk gevaar dreigt voor hun leven of veiligheid of die van de ambtenaar zelf of van derden, en dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar.
        4. De ambtenaar van politie, bedoeld in het eerste lid, is bevoegd een te vervoeren of in te sluiten persoon aan zijn kleding te onderzoeken op de aanwezigheid van voorwerpen die een gevaar voor de veiligheid van betrokkene of voor anderen kunnen vormen, alsmede daartoe de voorwerpen te onderzoeken die betrokkene bij zich draagt of met zich mee voert.
        5. De ambtenaar van politie, belast met de leiding over de zorg voor ingeslotenen, kan bepalen dat een in te sluiten of ingesloten persoon bij binnenkomst of bij het verlaten van een politiecel of een politiecellencomplex, voorafgaand aan of na afloop van bezoek, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in het politiebureau of het cellencomplex, aan zijn lichaam wordt onderzocht.
        6. De officier van justitie kan bepalen dat een in te sluiten of ingesloten persoon in het lichaam wordt onderzocht, indien dit noodzakelijk is ter afwending van ernstig gevaar voor de handhaving van de orde of de veiligheid in het politiebureau of het cellencomplex dan wel voor de gezondheid van de ingeslotene. Het onderzoek in het lichaam wordt verricht door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige.
        7. De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met zesde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn.
        8. Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de militair van de Koninklijke marechaussee, indien hij optreedt in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, en op de militair van enig ander onderdeel van de krijgsmacht die op grond van deze wet bijstand verleent aan de politie. Het vijfde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien een persoon wordt of is ingesloten door de Koninklijke marechaussee, met dien verstande dat de beslissing, bedoeld in het vijfde lid, eerste volzin, wordt genomen door de commandant van de betrokken brigade, zijn plaatsvervanger of de militair van de Koninklijke marechaussee, belast met de zorg voor ingeslotenen.
        Artikel 8 PW 2012 [Vorderen inzage identiteitsbewijs]
        1. Een ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd tot het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs van de Wet op de identificatieplicht van personen, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak.
        2. Gelijke bevoegdheid komt toe aan de militair van de Koninklijke marechaussee, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van zijn politietaak, bedoeld in artikel 4, eerste lid, en aan de militair van de Koninklijke marechaussee of van enig ander onderdeel van de krijgsmacht die op grond van deze wet bijstand verleent aan de politie.
        Artikel 9 PW 2012 [Ambtsinstructie]
        1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt een ambtsinstructie voor de politie en voor de Koninklijke marechaussee vastgesteld.
        2. Indien de militair van enig ander onderdeel van de krijgsmacht op grond van deze wet bijstand verleent aan de politie is de ambtsinstructie van toepassing.
        3. In de ambtsinstructie worden regels gesteld ter uitvoering van de artikelen 6 en 7.
        4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent maatregelen waaraan rechtens van hun vrijheid beroofde personen met het oog op hun insluiting kunnen worden onderworpen, voor zover dit noodzakelijk is in het belang van hun veiligheid of de veiligheid van anderen.
        5. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op personen die ten behoeve van de hulpverlening aan hen zijn ondergebracht bij de politie of de Koninklijke marechaussee.
        Artikel 12 PW 2012 [Gezag OvJ]
        1. Indien de politie optreedt ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, dan wel taken verricht ten dienste van de justitie, staat zij, tenzij in enige wet anders is bepaald, onder gezag van de officier van justitie.
        2. De officier van justitie kan de betrokken ambtenaren van politie de nodige aanwijzingen geven voor de vervulling van de in het eerste lid bedoelde taken.
        Hoofdstuk 3 Het beleid ten aanzien van de politie en de organisatie van de politie
        Artikel 22 PW 2012 [Bewapening, uitrusting en kleding]

        Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de bewapening, de uitrusting en de kleding van de ambtenaren van politie.

        Artikel 25 PW 2012 [Landelijk politiekorps]
        1. Er is een landelijk politiekorps dat bestaat uit de volgende onderdelen:
          1. regionale eenheden, belast met de uitvoering van de politietaak;
          2. een of meer bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen landelijke eenheden, belast met de uitvoering van de politietaak;
          3. een of meer bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen ondersteunende diensten.
        Artikel 27 PW 2012 [Taak korpschef]
        1. De korpschef is belast met de leiding en het beheer van de politie. De korpschef legt over de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden verantwoording af aan Onze Rechter.
        2. De korpschef vertegenwoordigt de politie in en buiten rechte.

        Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren

        Hoofdstuk 1 Algemeen

        Artikel 1 AI [Begripsbepaling]
        1. In dit besluit wordt verstaan onder ambtenaar:
          1. de ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 2, onder a, van de Politiewet 2012, en de ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 2, onder c of d, van die wet, die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;
          2. degene die is benoemd tot aspirant voor de duur dat hij de praktijkstage volgt;
          3. de militair van de Koninklijke marechaussee in de uitvoering van de politietaken, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Politiewet 2012;
        2. In dit besluit wordt verstaan onder meerdere:
          1. de ambtenaar die uit hoofde van zijn functie of krachtens beschikking of aanwijzing met de leiding is belast of het bevel heeft over de taakuitvoering;
          2. indien op grond van het bepaalde onder a, geen meerdere kan worden aangewezen de ambtenaar van politie die een hogere rang heeft of, bij gelijkheid in rang, degene met de meeste dienstjaren, dan wel bij optreden door militairen van de Koninklijke marechaussee of van enig ander krijgsmachtonderdeel degene die de meerdere is.
        3. In dit besluit wordt verstaan onder:
          1. bevoegd gezag: het gezag, bedoeld in artikel 12 van de Politiewet 2012;
          2. geweld: elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken;
          3. aanwenden van geweld: het gebruiken van geweld, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van een geweldmiddel. In verband met de melding op grond van artikel 17 valt het ter hand nemen van het vuurwapen eveneens onder het aanwenden van geweld tenzij het vuurwapen standaard in de hand of over de schouder wordt gedragen;
          4. geweldmiddel:
            • 1° de krachtens artikel 22 van de Politiewet 2012 toegelaten bewapening.
          5. vrijheidsbeperkende middelen, waaronder hulpmiddelen jegens ingeslotenen:
            • 1° de krachtens artikel 22 van de Politiewet 2012 toegelaten vrijheidsbeperkende middelen, en
            • 2° de door Onze Rechter ter beschikking gestelde vrijheidsbeperkende middelen;
          6. automatisch vuur: het lossen van meerdere schoten als gevolg van het eenmalig overhalen van de trekker van een vuurwapen;
          7. het gebruik van een vuurwapen: het richten, het gericht houden of het schieten met een vuurwapen;
          8. niet-penetrerend projectiel: projectiel dat is ontworpen om personen te treffen en daarbij niet het lichaam binnen te dringen;
          9. geweldsregistratie: de registratie van het aangewende geweld, bedoeld in artikel 17, derde lid;
          10. cel: een afsluitbare ruimte geschikt voor het dag- en nachtverblijf van een persoon;
          11. verplaatsing: het overbrengen van een persoon binnen eenzelfde locatie, zonder dat daarbij een vervoermiddel wordt gebruikt;
          12. dienstpistool: het rechtens aan de ambtenaar toegekende pistool.
        4. In dit besluit wordt onder ingeslotene verstaan degene die rechtens van zijn vrijheid is beroofd. Onder ingeslotene wordt mede verstaan degene die ten behoeve van de hulpverlening aan hem op het politie- of brigadebureau is ondergebracht.
        5. In dit besluit wordt onder wapenstok zowel de korte als de lange wapenstok verstaan.
        Artikel 2 AI [Legitimatie]
        1. De ambtenaar legitimeert zich met het legitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt:
          1. bij optreden in burgerkleding ongevraagd, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken, en
          2. bij optreden in uniform, op verzoek daartoe.
        Hoofdstuk 2 Geweld
        Artikel 4 AI [Gebruik geweldmiddel of vrijheidsbeperkend middel]
        1. Het gebruik van een geweldmiddel of vrijheidsbeperkend middel is uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:
          1. aan wie dat middel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het middel hem is toegekend, en
          2. die in het gebruik van dat middel is geoefend.
        Artikel 5 AI [Geweld op last van meerdere]
        1. Indien de ambtenaar onder leiding van een ter plaatse aanwezige meerdere optreedt, zal hij geen geweld aanwenden dan na uitdrukkelijke last van deze meerdere. De meerdere geeft daarbij aan van welk geweldmiddel gebruik wordt gemaakt.
        2. Het eerste lid is niet van toepassing in het geval de meerdere, bedoeld in het eerste lid, vooraf anders heeft bepaald.
        3. Het eerste lid is evenmin van toepassing in een geval als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, voor zover de last redelijkerwijs niet kan worden afgewacht.
        Artikel 7 AI [Voorwaarden gebruik vuurwapen]
        1. Het gebruik van een vuurwapen, niet zijnde het gebruik, bedoeld in de artikelen 8 en 9, is slechts geoorloofd:
          1. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze:
            • 1° een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dat tegen personen zal gebruiken, of
            • 2° aanstonds ander levensbedreigend geweld tegen personen zal gebruiken; b. om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken, en die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 48 maanden of meer is gesteld en: 1° dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit, 2° betrekking heeft op het zich wederrechtelijk bevinden in een woning of op het daarbij behorende besloten erf met gebruik van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, of, 3° dat door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn.
          2. tot het beteugelen van oproerige bewegingen of andere ernstige wanordelijkheden, indien er sprake is van een opdracht van het bevoegd gezag en een optreden in gesloten verband onder leiding van een meerdere;
          3. om een ernstig gewond dier te doden;
          4. om direct gevaar voor het leven van personen of voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel af te wenden.
        2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, wordt van het vuurwapen geen gebruik gemaakt indien de identiteit van de aan te houden persoon bekend is en redelijkerwijs mag worden aangenomen dat het uitstel van de aanhouding geen onaanvaardbaar te achten gevaar voor de rechtsorde met zich brengt.
        3. Onder het plegen van een misdrijf, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden mede begrepen de poging en de deelnemingsvormen, bedoeld in de artikelen 47 en 48 van het Wetboek van Strafrecht.
        Artikel 8 AI [Gebruik automatisch vuur]

        Het gebruik van automatisch vuur mag alleen plaatsvinden door een ambtenaar die behoort tot een aanhoudings- en ondersteuningsteam of tot een bijstandseenheid dat belast is met de bewaking en beveiliging van personen en objecten en is slechts geoorloofd om direct gevaar voor het leven van personen of voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel af te wenden.

        Artikel 9 AI [Lange afstandsvuurwapen]

        Het gebruik van een vuurwapen waarmee lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven, mag alleen plaatsvinden onder bevel van de commandant van een bijstandseenheid en is slechts geoorloofd om direct gevaar voor het leven van personen of voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel af te wenden.

        Artikel 10 AI [Ter hand nemen vuurwapen]
        1. De ambtenaar mag het dienstpistool slechts ter hand nemen:
          1. in gevallen waarin het gebruik van een vuurwapen is toegestaan, of
          2. in verband met zijn veiligheid of die van anderen, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat een situatie ontstaat, waarin hij bevoegd is een vuurwapen te gebruiken.
        2. Indien een situatie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, zich niet of niet meer voordoet, bergt de ambtenaar terstond het dienstpistool op.
        Artikel 10a AI [Waarschuwing voor schot]
        1. De ambtenaar waarschuwt onmiddellijk voordat hij gericht met een vuurwapen zal schieten, met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze dat geschoten zal worden, indien niet onverwijld het gegeven bevel wordt opgevolgd. Deze waarschuwing, die zo nodig vervangen kan worden door een waarschuwingsschot, blijft slechts achterwege, wanneer de omstandigheden de waarschuwing niet toelaten.
        2. Een waarschuwingsschot moet op zodanige wijze worden gegeven, dat gevaar voor personen of zaken zoveel mogelijk wordt vermeden.
        Artikel 12c AI [Gebruik stroomstootwapen]
        1. Het gebruik van een stroomstootwapen in de schietmodus is slechts geoorloofd:
          1. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd wapen bij zich heeft en dit tegen een persoon zal gebruiken of aanstonds ander geweld tegen personen zal gebruiken;
          2. om een persoon aan te houden die zich aan aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken;
          3. ter verdediging tegen of voor het onder controle brengen van agressieve dieren;
          4. om direct gevaar voor het leven van personen of voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel af te wenden.
        2. Het gebruik van een stroomstootwapen in de schokmodus is slechts geoorloofd:
          1. ter verdediging tegen of voor het onder controle brengen van agressieve dieren;
          2. om direct gevaar voor het leven van personen of voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel af te wenden.
        Artikel 12d AI [Waarschuwing voor gebruik stroomstootwapen]

        De ambtenaar waarschuwt onmiddellijk voordat hij een stroomstootwapen tegen een persoon zal gebruiken, met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze dat een stroomstootwapen gebruikt zal worden, indien niet onverwijld het gegeven bevel wordt opgevolgd. Deze waarschuwing blijft achterwege indien de omstandigheden de waarschuwing redelijkerwijs niet toelaten.

        Artikel 12e AI [Gebruik wapenstok]
        1. Het gebruik van de wapenstok is slechts geoorloofd:
          1. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd wapen bij zich heeft en dit tegen een persoon zal gebruiken of aanstonds ander geweld tegen personen zal gebruiken;
          2. om een persoon aan te houden die zich aan aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken;
          3. om een persoon op afstand te houden die een ambtenaar in diens taakuitoefening belemmert of die geen gehoor geeft aan een bevoegd gegeven bevel of vordering;
          4. ter verspreiding van samenscholingen of volksmenigten die een onmiddellijke bedreiging vormen voor de openbare orde;
          5. om direct gevaar voor het leven van personen of voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel af te wenden.
        Artikel 12f AI [Waarschuwing voor gebruik wapenstok]

        De ambtenaar of de meerdere onder wiens bevel de ambtenaar optreedt, waarschuwt onmiddellijk voordat hij een wapenstok tegen een persoon zal gebruiken, met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze dat een wapenstok gebruikt zal worden, indien niet onverwijld het gegeven bevel wordt opgevolgd. Deze waarschuwing blijft achterwege indien de omstandigheden de waarschuwing redelijkerwijs niet toelaten.

        Artikel 17 AI [Behandeling geweldsregistratie]
        1. De ambtenaar die geweld heeft aangewend, meldt schriftelijk de aard, waaronder het gebruikte geweldmiddel, en de gevolgen daarvan en mondeling de feiten en omstandigheden, waaronder de redenen die tot het aanwenden van geweld hebben geleid, zo spoedig mogelijk aan de hulpofficier van justitie die krachtens aanwijzing is belast met de registratie van aangewend geweld.
        2. Indien de ambtenaar die geweld heeft aangewend, onder leiding van een ter plaatse aanwezige meerdere heeft opgetreden en geweld heeft aangewend na diens uitdrukkelijke last, geschiedt de melding, bedoeld in het eerste lid, door deze meerdere. De ambtenaar verstrekt de hulpofficier van justitie, bedoeld in het eerste lid, desgevraagd de nodige inlichtingen.
        3. De melding wordt door de hulpofficier van justitie, bedoeld in het eerste lid, zo spoedig mogelijk geregistreerd op een daartoe door Onze Rechter vastgestelde wijze, indien:
          1. het aanwenden van geweld de dood dan wel lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis heeft veroorzaakt;
          2. gebruik is gemaakt van een vuurwapen, of
          3. het aanwenden van geweld naar het oordeel van de hulpofficier van justitie daartoe aanleiding geeft.
        4. De hulpofficier van justitie geeft de ambtenaar die geweld heeft aangewend, alsmede, indien van toepassing, de meerdere die de last tot het aanwenden van geweld heeft gegeven zo spoedig mogelijk kennis van de geweldsregistratie.
        Hoofdstuk 3 Veiligheids- en vervoersfouillering
        Artikel 20 AI [Onderzoek aan kleding]
        1. Het onderzoek aan de kleding, bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Politiewet 2012, en het onderzoek aan de kleding van een te vervoeren persoon, bedoeld in het vierde lid van dat artikel, geschiedt door het oppervlakkig aftasten van de kleding en wordt zo veel mogelijk uitgevoerd door een ambtenaar van hetzelfde geslacht als degene die aan het onderzoek wordt onderworpen.
        2. Als de ambtenaar bij het onderzoek, bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Politiewet 2012, of bij het onderzoek, bedoeld in het vierde lid van dat artikel, ten behoeve van het vervoer van een persoon, voorwerpen aantreft die een gevaar kunnen vormen voor de veiligheid van de betrokkene of voor anderen, neemt hij die voorwerpen in bewaring.
        Artikel 21 AI [Melding aan hulpofficier van justitie]

        De ambtenaar die een onderzoek aan kleding of voorwerpen heeft uitgevoerd als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Politiewet 2012 meldt dit onverwijld schriftelijk aan de hulpofficier van justitie, onder vermelding van de redenen die tot dit onderzoek hebben geleid.

        Hoofdstuk 4 Vrijheidsbeperkende middelen en hulpmiddelen
        Artikel 22 AI [Aanleggen handboeien]
        1. Ten behoeve van het vervoer of een verplaatsing kan de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, handboeien aanleggen indien op grond van de feiten of omstandigheden redelijkerwijs gevaar valt te vrezen voor:
          1. ontvluchting, of
          2. de veiligheid van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.
        Artikel 23 AI [Ambtenaar meldt aanleggen handboeien]

        De ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van een vrijheidsbeperkend middel als bedoeld in artikel 22, meldt dit onverwijld schriftelijk aan de hulpofficier van justitie, onder vermelding van de redenen die tot het gebruik van het middel hebben geleid.

        Hoofdstuk 6. Maatregelen jegens ingeslotenen
        Artikel 26 AI [Voorzieningen]
        1. De korpschef treft voorzieningen opdat de ingeslotene in ieder geval beschikt over:
          1. slaapgelegenheid,
          2. eten en drinken in overeenstemming met medische en levensbeschouwelijke of godsdienstige eisen,
          3. sanitair,
          4. de noodzakelijke medische zorg en
          5. informatie over de gang van zaken in het politiecellencomplex.
        2. Tenzij het politiecellencomplex geen luchtplaats heeft, draagt de korpschef er zorg voor dat de ingeslotene tweemaal daags wordt gelucht.
        3. In verband met het eerste lid, onder d, treft de korpschef een regeling met artsen ten einde van hulp verzekerd te zijn voor de medische zorg van ingeslotenen.
        Artikel 28 AI [Voorwerpen die gevaar kunnen opleveren]
        1. De ambtenaar onderzoekt de ingeslotene direct voorafgaand aan de insluiting, door het aftasten en doorzoeken van diens kleding en van de voorwerpen die de ingeslotene bij zich draagt of met zich mee voert op de aanwezigheid van voorwerpen die tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van de betrokkene of voor anderen kunnen vormen.
        2. Bij het aantreffen van voorwerpen die een gevaar kunnen vormen als bedoeld in het eerste lid, neemt de ambtenaar deze in bewaring.
        3. Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt zoveel mogelijk uitgevoerd door een ambtenaar van hetzelfde geslacht als degene die aan het onderzoek wordt onderworpen.
        4. De ambtenaar die het onderzoek heeft uitgevoerd, maakt hiervan onverwijld schriftelijk rapport op ten behoeve van de hulpofficier van justitie.
        Artikel 29 AI [Voorwaarden ontkleding]
        1. De ambtenaar kan slechts van de ingeslotene verlangen dat deze zich ontkleedt indien:
          1. met toepassing van artikel 7, vijfde of zesde lid, van de Politiewet 2012 is bepaald dat betrokkene aan of in zijn lichaam wordt onderzocht,
          2. de kleding tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van betrokkene of van anderen kan vormen en een hulpofficier van justitie daarvoor toestemming heeft gegeven, of
          3. de kleding tijdens de insluiting naar het oordeel van de arts een gevaar voor de gezondheid van betrokkene of van anderen kan vormen.
        2. Bij toepassing van het eerste lid, onder b of c, neemt de ambtenaar de kleding in bewaring en draagt hij zorg voor vervangende kleding.
        Artikel 32 AI [Overleg met arts]
        1. In het geval er aanwijzingen zijn dat een ingeslotene medische bijstand behoeft dan wel er bij deze persoon medicijnen zijn aangetroffen, overlegt de ambtenaar met de arts. De ambtenaar overlegt eveneens met de arts indien de ingeslotene zelf om medische bijstand of medicijnen vraagt.
        2. In het geval de ingeslotene vraagt om medische bijstand van zijn eigen arts, stelt de ambtenaar die arts daarvan op de hoogte.
        3. In het geval de ingeslotene te kennen geeft geen medische hulp te willen hebben, terwijl er aanwijzingen zijn dat medische bijstand gewenst is, waarschuwt de ambtenaar de arts en deelt hij deze de houding van de ingeslotene mee.
        Artikel 34 AI [Regelmatige controle ingeslotene]
        1. De ambtenaar controleert de ingeslotene regelmatig met dien verstande dat:
          1. in het geval de arts is gewaarschuwd, de ingeslotene ten minste elk kwartier in de cel wordt gadegeslagen;
          2. in het geval medische hulp is verstrekt, de ingeslotene zo vaak wordt geobserveerd als de arts heeft voorgeschreven;
          3. in het geval geen medische hulp noodzakelijk wordt geacht, de ingeslotene eenmaal per twee uur wordt gadegeslagen.
        2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, observeert de ambtenaar in de cel en aan de persoon, waarbij hij vooral acht slaat op de mate waarin de ingeslotene wekbaar en aanspreekbaar is. Personen die in een toestand geraken waarin zij niet wekbaar of aanspreekbaar zijn, worden terstond per ambulance naar een ziekenhuis vervoerd.
        Artikel 36 AI [Invrijheidstelling]

        De ambtenaar zorgt ervoor dat bij de invrijheidstelling van een persoon die zichzelf niet kan verplaatsen, vervoer en begeleiding voor die persoon beschikbaar is.

        Overig

        Algemene wet bestuursrecht

        Hoofdstuk 5 Handhaving

        Titel 5.1 Algemene bepalingen

        Artikel 5:1 Awb [Overtreding en overtreders]
        1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
        2. Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
        Artikel 5:10a Awb [Zwijgrecht en Cautie]
        1. Degene die wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestraffende sanctie, is niet verplicht ten behoeve daarvan verklaringen omtrent de overtreding af te leggen.
        2. Voor het verhoor wordt aan de betrokkene medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden.
        Titel 5.2 Toezicht op de naleving
        Artikel 5:11 Awb [Begrip Toezichthouder]

        Onder toezichthouder wordt verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.

        Artikel 5:12 Awb [Legitimatie]
        1. Bij de uitoefening van zijn taak draagt een toezichthouder een legitimatiebewijs bij zich, dat is uitgegeven door het bestuursorgaan onder verantwoordelijkheid waarvan de toezichthouder werkzaam is.
        2. Een toezichthouder toont zijn legitimatiebewijs desgevraagd aanstonds.
        3. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de toezichthouder en vermeldt in ieder geval diens naam en hoedanigheid. Het model van het legitimatiebewijs wordt vastgesteld bij regeling van Onze Rechter
        Artikel 5:13 Awb [Proportionaliteit]

        Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.

        Artikel 5:16 Awb [Vorderen van inlichtingen]

        Een toezichthouder is bevoegd inlichtingen te vorderen.

        Artikel 5:16a Awb [Identificatieplicht]

        Een toezichthouder is bevoegd van personen inzage te vorderen van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

        Artikel 5:17 Awb [Inzage in gegevens]
        1. Een toezichthouder is bevoegd inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden.
        2. Hij is bevoegd van de gegevens en bescheiden kopieën te maken.
        3. Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden, is hij bevoegd de gegevens en bescheiden voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hem af te geven schriftelijk bewijs.
        Artikel 5:19 Awb [Onderzoek vervoermiddelen]
        1. Een toezichthouder is bevoegd vervoermiddelen te onderzoeken met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft.
        2. Hij is bevoegd vervoermiddelen waarmee naar zijn redelijk oordeel zaken worden vervoerd met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft, op hun lading te onderzoeken.
        3. Hij is bevoegd van de bestuurder van een vervoermiddel inzage te vorderen van de wettelijk voorgeschreven bescheiden met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft.
        4. Hij is bevoegd met het oog op de uitoefening van deze bevoegdheden van de bestuurder van een voertuig of van de schipper van een vaartuig te vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt en naar een door hem aangewezen plaats overbrengt.

        Wet op de identificatieplicht

        Artikel 1 WID
        1. Als documenten waarmee in bij de wet aangewezen gevallen de identiteit van personen kan worden vastgesteld, worden aangewezen:
          1. een geldig reisdocument als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, b, c, d, e en g, of een Future identiteitskaart en vervangende Future identiteitskaart als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Paspoortwet;
          2. een geldig rijbewijs dat is afgegeven op basis van de Wegenverkeerswet, een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994.
        Artikel 2 WID

        Een ieder die de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, is verplicht op de eerste vordering van een ambtenaar als bedoeld in artikel 8 van de Politiewet 2012 , een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 ter inzage aan te bieden. Deze verplichting geldt ook indien de vordering wordt gedaan door een toezichthouder.

        Paspoortwet

        Artikel 2 Ppw [Soorten reisdocumenten]
        1. Reisdocumenten van het Koninkrijk der Future zijn:
          1. nationaal paspoort;
          2. diplomatiek paspoort;
          3. dienstpaspoort;
          4. nooddocument: laissez-passer of noodpaspoort;
          5. andere reisdocumenten, bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur vast te stellen.

        Algemene wet op het binnentreden

        Artikel 1 Awbi [Legitimatie]
        1. Degene die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek, met de uitvoering van een wettelijk voorschrift of met het toezicht op de naleving daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsbeneming uitoefent, en uit dien hoofde in een woning binnentreedt, is verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Indien twee of meer personen voor hetzelfde doel in een woning binnentreden, rusten deze verplichtingen slechts op degene die bij het binnentreden de leiding heeft.
        2. Indien de naleving van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen naar redelijke verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen, feitelijk onmogelijk is dan wel naar redelijke verwachting de strafvordering schaadt ten aanzien van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, gelden deze verplichtingen slechts voor zover de naleving daarvan in die omstandigheden kan worden gevergd.
        3. Een persoon in dienst van een bestuursorgaan die zich ingevolge het eerste lid legitimeert, toont een legitimatiebewijs dat is uitgegeven door of in opdracht van dat bestuursorgaan. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de houder en vermeldt diens naam en hoedanigheid. Indien de veiligheid van de houder van het legitimatiebewijs vordert dat zijn identiteit verborgen blijft, kan in plaats van zijn naam zijn nummer worden vermeld.
        4. De persoon, bedoeld in het eerste lid, die met toestemming van de bewoner wenst binnen te treden, vraagt voorafgaand aan het binnentreden diens toestemming. De toestemming moet blijken aan degene die wenst binnen te treden.
        Artikel 2 Awbi [Schriftelijke machtiging]
        1. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. De machtiging wordt zo mogelijk getoond.
        2. Onze Korpschef stelt het model van deze machtiging vast.
        3. Een schriftelijke machtiging als bedoeld in het eerste lid is niet vereist, indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden.
        Artikel 12 Awbi [Verboden plaatsen]

        In de gevallen waarin het binnentreden van plaatsen krachtens een wettelijke voorschrift is toegelaten, geschiedt dit buiten het geval van ontdekking op heterdaad niet:

        1. in de ruimte bestemd voor godsdienstoefeningen of bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, gedurende de godsdienstoefening of bezinningssamenkomst;
        2. in de ruimten waarin terechtzittingen worden gehouden, gedurende de terechtzitting.

        Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding

        Artikel 1
        1. Het is verboden om in het openbaar vervoer en in gebouwen en bijbehorende erven van onderwijsinstellingen, overheidsinstellingen en zorginstellingen kleding te dragen die het gezicht geheel bedekt of zodanig bedekt dat alleen de ogen onbedekt zijn, dan wel onherkenbaar maakt.
        2. Het eerste lid is niet van toepassing, voor zover kleding als bedoeld in dat lid:
          1. wordt gedragen door cliënten, patiënten of hun bezoekers in residentiële delen van zorginstellingen,
          2. noodzakelijk is ter bescherming van het lichaam in verband met de gezondheid of de veiligheid,
          3. noodzakelijk is in verband met eisen die aan de uitoefening van een beroep of de beoefening van een sport worden gesteld, of
          4. passend is in verband met het deelnemen aan een feestelijke of een culturele activiteit.
        3. In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag van een zorginstelling toestaan dat kleding als bedoeld in dat lid in niet-residentiële delen van de zorginstelling wordt gedragen door cliënten of patiënten die daar voor onbepaalde tijd verblijven, of hun bezoekers.
        Artikel 2
        1. Degene die handelt in strijd met artikel 1, eerste lid, wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie.
        2. Het in het eerste lid strafbaar gestelde feit is een overtreding.

        Richtlijnen voor strafvordering

        Afkortingen:

        GB = geldboete

        TS = taakstraf

        GS = gevangenisstraf

        OBM = ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen

        OAV = onttrekking aan het verkeer

        ov = onvoorwaardelijk

        vw = voorwaardelijk

        dg = dagen

        wk = weken

        mnd = maanden

        jr = jaar

        Strafvorderingsrichtlijnen voor de wegenverkeerswetgeving
        Artikel 7 WVW 1994

        Basiscasus/delict: Verlaten plaats ongeval

        Uitsluitend materiële schade first offender Recidive
        Geringe materiële schade GB € 300 1de categorie GB € 750 2de categorie
        Meer dan geringe materiële schade GB € 1500 2de categorie GB € 2040 2de categorie
        In hulpeloze toestand achterlaten. GB € 2500 2de categorie GS 7MND GB € 3100 2de categorie
        Artikel 9 WVW 1994

        Basiscasus/delict: Onbevoegd besturen door gevorderd rijbewijs

        first offender 1x recidive
        Brom- en snorfietsers GB € 700 GB € 1300
        Motorvoertuig op twee of meer wielen GB € 1300 GB € 1700
        Artikel 10 WVW 1994

        Basiscasus/delict: Een wedstrijd uitvoeren op de weg

        first offender 1x recidive meermalen recidive
        Brom- en snorfietsers GB € 1300 GB € 1800 GS 3 mnd
        Organisator GB € 2600 GS 1 mnd GS 5 mnd
        Motorvoertuig op twee of meer wielen GB € 2500 GB € 3700 GS 7 mnd
        Organisator GB € 4600 GS 3 mnd GS 9 mnd
        Artikel 11 WVW 1994

        Basiscasus/delict: Voertuig gebruiken zonder toestemming

        first offender 1x recidive meermalen recidive
        Brom- en snorfietsers GB € 1500 TS 20 uur GS 2 mnd
        Motorvoertuig op twee of meer wielen GB € 2500 TS 40 uur GS 4 mnd
        Hulpverleningsvoertuig TS 53 uur TS 65 uur GS 20 mnd
        Artikel 72 WVW 1994

        Basiscasus/delict: Geen keuringsbewijs (APK) afgegeven voor motorrijtuig

        first offender 1x recidive meermalen recidive
        Brom- en snorfietsers GB € 500 GB € 750 TS 15 uur
        Motorvoertuig op twee of meer wielen GB € 1000 GB € 1500 TS 19 uur
        Artikel 107 WVW 1994

        Basiscasus/delict: Motorrijtig besturen zonder rijbewijs voor de categorie waartoe dat motorrijtuig behoort

        first offender 1x recidive meermalen recidive
        Brom- en snorfietsers GB € 800 GB € 1200 GS 7 mnd
        Motorvoertuig op twee of meer wielen GB € 2000 GB € 3000 GS 15 mnd
        Artikel 160 WVW 1994

        Basiscasus/delict: Niet voldoen aan de vordering stilhouden

        first offender 1x recidive meermalen recidive
        Brom- en snorfietsers GB € 700 GB € 900 GS 4 mnd
        Motorvoertuig op twee of meer wielen GB € 1500 GB € 2100 GS 12 mnd
        (winkel)diefstal/verduistering al dan niet met geweld

        Wetsbepalingen: art. 310, 312, 321 Wetboek van Strafrecht (WvSr)

        (Winkel)diefstal of verduistering, alleen gepleegd.

        Basiscasus/delict: (Winkel)diefstal of verduistering, alleen gepleegd.

        first offender 1x recidive
        (beoogde) waarde t/m € 50 GB € 200 GB € 300
        Vanaf € 50 t/m € 200 GB € 350 GB € 500
        Vanaf € 200 t/m €600 GB € 700 GB € 900
        Vanaf € 600 t/m € 1000 GB vanaf € 1200 GB € 1400
        Vanaf € 1000 t/m € 2500 GB vanaf € 3000 TS 12 uur
        Vanaf € 2500 t/m € 5000 GB vanaf € 5400 TS 20 uur

        Bijzonderheden

        Strafverzwarend onder andere:

        Medeplegen

        Georganiseerd verband

        Winkeldiefstal met na betrapping (bedreiging met) geweld, alleen gepleegd.

        Basiscasus/delict: Winkeldiefstal met na betrapping (bedreiging met) geweld, alleen gepleegd.

        first offender 1x recidive meermalen recidive
        Duwen/trekken of losrukken, geen pijn of letsel GS 2 mnd GS 3 mnd GS 4 mnd ov
        Fysiek geweld, pijn en/of licht letsel of tonen voorwerp (schroevendraaier, mes) GS 7 mnd GS 10 mnd GS 15 mnd ov
        Tonen (imitatie) vuurwapen* GS 6 mnd GS 8 mnd GS 12 mnd ov
        fysiek geweld én zwaarder letsel GS 15 mnd GS 20 mnd GS 25 mnd ov

        Bijzonderheden

        Strafverzwarend onder andere:

        Medeplegen

        Omvang schade en/of buit

        Gebruik/dreigen met steek/vuurwapen

        Zwaar lichamelijk letsel of dood ten gevolge (maatwerk)

        * het wapenbezit apart ten laste leggen!

        Overvallen

        Wetsbepalingen: Art. 46, 312 en 317 Wetboek van Strafrecht (WvSr)

        Basiscasus/delict: Overval door een first offender.

        312/317 SR Bedrijf Woning Winkel Bank
        Uitgangspunt 7 maanden gevangenisstraf 13 maanden gevangenisstraf 20 maanden gevangenisstraf 35 maanden gevangenisstraf
        Strafeisverzwarend:
        Nachtelijke uren + 6 maanden + 6 maanden + 6 maanden
        Medeplichtig – 3 maanden – 6 maanden – 9 maanden – 15 maanden
        Dreigen met vuurwapen* + 12 maanden + 12 maanden + 12 maanden + 12 maanden
        Verbinden/opsluiten** + 6 maanden + 6 maanden + 6 maanden + 6 maanden
        Zwaar lichamelijk letsel + 12 maanden + 12 maanden + 12 maanden + 12 maanden
        meermalen recidive + 4 maanden + 6 maanden + 6 maanden + 10 maanden

        * Verhoging geldt ook indien WWM-feit apart tenlastegelegd wordt.

        ** Tenzij apart tenlastegelegd als 282 Sr.

        Mishandeling

        Wetsbepalingen: Art. 300, 301 en 304 Wetboek van Strafrecht (WvSr)

        Basiscasus/delict: Mishandeling alleen gepleegd, burgerslachtoffer.

        first offender 1x recidive meermalen recidive
        Geen letsel, wel pijn Droge klap GB € 400 TS 10 uur TS 15 uur
        Meerdere klappen/schoppen TS 32 uur TS 48 uur TS 10 uur
        Slag/stootwapen, kopstoot of gegooid voorwerp GB € 1500 TS 20 uur TS 90 uur GS 2 mnd ov
        Licht letsel Droge klap GB €750 TS 15 uur TS 10 uur
        Meerdere klappen/schoppen GB € 1000 TS 20 uur GS 2 mnd ov
        Slag/stootwapen, kopstoot of gegooid voorwerp GB € 1500 TS 20 uur TS 30 uur GS 4 mnd ov
        Zwaarder letsel Droge klap GB €1000 TS 10 uur GS 3 mnd ov
        Meerdere klappen/schoppen GB € 2000 TS 30 uur TS 40 uur GS 4 mnd ov
        Slag/stootwapen, kopstoot of gegooid voorwerp GB € 3000 TS 45 uur TS 220 uur GS 5 mnd ov
        Steekwapen of een als zodanig aan te merken voorwerp Maatwerk of zie 302/45 sr

        Bijzonderheden

        Strafverzwarend onder andere:

        • Medeplegen (niet zijnde openlijke geweldpleging)
        • Jegens ambtenaren of andere gezagsfunctionarissen of journalisten (+50%)
        • Evenement (+50%)
        • Discriminatoire aspecten (+100%)
        Zware mishandeling

        Wetsbepalingen: Art. 302 Wetboek van Strafrecht (WvSr)

        Basiscasus/delict: Zware mishandeling, alleen gepleegd.

        Letsel First offender
        Slaan tegen het hoofd/ kopsto(o)t(en) of Schoppen tegen het lichaam of Slachtoffer ergens in/af duwen Zwaar lichamelijk letsel GS 6 tot 18 maanden
        Blijvende ernstige lichamelijke gevolgen/ invaliditeit/hulpbehoevendheid GS 12 tot 18 maanden
        Gooien, slaan met voorwerp (niet zijnde wapen WWM) of met vuurwerk of Met een auto opzettelijk inrijden op een persoon Zwaar lichamelijk letsel GS 12 tot 24 maanden (bij inrijden ook OBM)
        Blijvende ernstige lichamelijke gevolgen/ invaliditeit/hulpbehoevendheid GS 17 tot 24 maanden (bij inrijden ook OBM)
        Steken met een mes of vergelijkbaar voorwerp of Kapotgeslagen glas of Gebruik slagwapen/zwaar voorwerp/fles of glas op hoofd Zwaar lichamelijk letsel GS 24 tot 36 maanden
        Blijvende ernstige lichamelijke gevolgen/ invaliditeit/hulpbehoevendheid GS 28 tot 36 maanden
        Poging doodslag

        Wetsbepalingen: Art. 287 en 45 Wetboek van Strafrecht (WvSr)

        Letsel First offender
        Schoppen tegen het hoofd of Slachtoffer ergens in / voor /af duwen of Met een auto opzettelijk inrijden op een persoon Geen/ licht / zwaarder letsel GS 5 tot 10 maanden
        Zwaar lichamelijk letsel GS 10 tot 15 maanden
        Blijvende ernstige lichamelijke gevolgen/ invaliditeit/hulpbehoevendheid GS 15 tot 20 maanden
        Steken met een mes of vergelijkbaar voorwerp of Gebruik slagwapen/zwaar voorwerp Geen/ licht / zwaarder letsel GS 20 tot 30 maanden
        Zwaar lichamelijk letsel GS 25 tot 35 maanden
        Blijvende ernstige lichamelijke gevolgen/ invaliditeit/hulpbehoevendheid GS 35 tot 40 maanden
        Schieten met een vuurwapen in de richting van een persoon (het wapenbezit apart ten laste leggen!) Geen/ licht / zwaarder letsel GS 30 tot 35 maanden
        Zwaar lichamelijk letsel GS 35 tot 40 maanden
        Blijvende ernstige lichamelijke gevolgen/ invaliditeit/hulpbehoevendheid GS 40 tot 45 maanden

        Bijzonderheden:

        Strafverzwarend is onder andere:

        Meerdere slachtoffers

        Jegens ambtenaren of andere gezagsfunctionarissen of journalisten

        Voorwerp van te voren meegenomen door verdachte (geen voorbedachte raad)

        Vernieling

        Wetsbepalingen: art. 350 en 352 Wetboek van Strafrecht (WvSr)

        Basiscasus/delict: Vernieling, alleen gepleegd.

        first offender 1x recidive meermalen recidive
        Schade tot 500 euro GB € 225 GB € 325 Eis TS 10 uur of GS 1 mnd ov
        Schade vanaf 500 tot 1000 euro GB € 325 GB € 475 Eis TS 15 uur of GS 1 mnd ov
        Schade vanaf 1000 tot 2500 euro GB € 425 GB € 600 Eis TS 20 uur of GS 1 mnd ov
        Schade vanaf 2500 tot 5000 euro GB € 550 GB € 800 Eis TS 25 uur of GS 2 mnd ov
        Schade vanaf 5000 euro TS vanaf 20 uur TS vanaf 25 uur Eis TS vanaf 30 uur of GS vanaf 2 mnd ov
        Openlijke geweldpleging

        Wetsbepalingen: art. 141 Wetboek van Strafrecht (WvSr)

        Basiscasus/delict: Openlijke geweldpleging.

        first offender 1x recidive meermalen recidive
        Tegen goederen
        Schade tot € 1000 GB € 500 GB € 750 GS 1 mnd ov
        € 1000 – 5000 TS 20 uur TS 30 uur GS 2 mnd ov
        Vanaf € 5000 TS vanaf 25 uur TS vanaf 30 uur GS vanaf 3 mnd ov
        Tegen personen
        Geen letsel TS 10 uur TS 15 uur GS 5 mnd ov
        Licht letsel: GS 5 mnd GS 7 mnd GS 10 mnd ov
        Zwaarder letsel: GS 10 mnd GS 15 mnd GS 17 mnd ov
        Tegen personen en goederen
        Licht letsel: GS 10 mnd GS 12 mnd GS 15 mnd ov
        Zwaarder letsel: GS 12 mnd GS 15 mnd GS 20 mnd ov
        Goederen vernield en letsel GS vanaf 15 mnd GS vanaf 20 mnd GS vanaf 25 mnd ov
        Wederspannigheid

        Wetsbepalingen: art. 180, 181 en 182 Wetboek van Strafrecht (WvSr)

        Basiscasus/delict: Verzet door rukken en trekken, alleen gepleegd.

        first offender 1x recidive meermalen recidive
        Alleen rukken en trekken (180 Sr) GB € 350 GB € 500 Eis TS 5 uur of GS 1 mnd ov
        Licht letsel (181 Sr) GB € 400 GB € 700 GS 2 mnd ov
        Zwaarder letsel (181 Sr) Eis GS 3 mnd GS 5 mnd GS 7 mnd ov
        Door 2 of meer personen met verenigde krachten (182 Sr) geen letsel GB € 700 GB € 1000 GS 7 mnd ov
        Idem, licht letsel TS 10 uur TS 15 uur GS 10 mnd ov
        Idem, zwaarder letsel GS 20 mnd GS 25 mnd GS 15 mnd ov
        Slag- of stootwapen, geen letsel (180 Sr) GB € 800 GB € 1000 GS 15 mnd ov
        Idem, licht letsel (181 Sr) GB € 1500 GB € 2000 GS 20 mnd
        Idem zwaarder letsel (181 Sr) GB € 2000 GB € 2500 GS 25 mnd
        Door 2 of meer personen met verenigde krachten, met slag- of stootwapen(s), geen letsel (182 Sr) GB € 1000 GB € 1200 GS 10 mnd
        Idem, licht letsel GB € 1700 GS 10 mnd GS 30 mnd
        Idem, zwaarder letsel GB € 2200 GS 15 mnd GS 35 mnd
        Niet opvolgen ambtelijk bevel

        Wetsbepalingen: art. 184 Wetboek van Strafrecht (WvSr)

        Basiscasus/delict: Niet voldoen aan ambtelijk bevel of het beletten, belemmeren of verijdelen van een ambtshandeling alleen gepleegd.

        first offender 1x recidive meermalen recidive
        Belemmeren van een ambtshandeling GB € 250 GB € 400 Eis TS 20 uur
        Niet voldoen aan ambtelijk bevel GB € 500 GB € 800 Eis TS 30 uur
        Idem en er is sprake van brand, ongeval of levensbedreigende situaties GB € 1000 GB € 1500 Eis TS 50 uur
        Beletten of verijdelen van een ambtshandeling (waaronder negeren stopbevel) GB € 325 GB € 475 Eis TS 50 uur
        Witwassen

        Wetsbepalingen: art. 420bis, 420bis.1, 420ter, 420quater en 420quater.1 Wetboek van Strafrecht (WvSr)

        Basiscasus/delict: Opzetwitwassen (artikel 420bis WvSr).

        Bedrag first offender 1 x recidive meermalen recidive
        t/m € 5000 TS 5 uur TS 10 uur Eis TS 15 uur
        € 15.000 GS 10 mnd GS 15 mnd Eis TS 20 uur

        Hieronder worden de witgewassen bedragen (vanaf € 25.000,-) als uitgangspunt genomen. Daarbij vindt beoordeling van de strafmaat plaats aan de hand van de volgende drie categorieën verdachten:

        1. geldkoerier/moneymule/gelddrager/eenvoudige katvanger/degene die zijn bankrekening en bankpas ter beschikking stelt; deze personen verrichten hun werkzaamheden voor een ander, vaak voor een geringe vergoeding.
        2. degene die een voorwerp, afkomstig van misdrijf, witwast (voorbeeld: grote contante geldbedragen die worden aangetroffen bij een persoon die te relateren is aan het plegen van strafbare feiten); deze personen handelen voor zichzelf.
        3. de facilitator, onmisbaar voor de georganiseerde criminaliteit: bijvoorbeeld een persoon die criminelen helpt bij het verhullen van gelden uit misdrijf afkomstig.
        Bedrag Categorie I Categorie II Categorie III
        € 25.000 GS 5 mnd GS 7 mnd GS 9 mnd
        € 50.000 GS 10 mnd GS 13 mnd GS 15 mnd
        € 75.000 GS 13 mnd GS 15 mnd GS 17 mnd
        € 100.000 GS 15 mnd GS 17 mnd GS 19 mnd
        € 150.000 GS 17 mnd GS 19 mnd GS 21 mnd
        € 200.000 GS 19 mnd GS 21 mnd GS 23 mnd
        € 250.000 GS 21 mnd GS 23 mnd GS 25 mnd
        € 300.000 GS 27 mnd GS 29 mnd GS 31 mnd
        € 350.000 GS 33 mnd GS 35 mnd GS 37 mnd
        € 400.000 GS 39 mnd GS 41 mnd GS 43 mnd
        € 450.000 GS 45 mnd GS 47 mnd GS 49 mnd
        € 500.000 GS 50 mnd GS 50 mnd GS 50 mnd
        € 600.000 GS 50 mnd GS 50 mnd GS 50 mnd
        € 700.000 GS 50 mnd GS 50 mnd GS 50 mnd
        € 800.000 GS 50 mnd GS 50 mnd GS 50 mnd
        € 900.000 GS 50 mnd GS 50 mnd GS 50 mnd
        € 1.000.000 GS 60 mnd GS 60 mnd GS 60 mnd

        Bijzonderheden:

        • het maakt hierbij niet uit van welk gronddelict het geld afkomstig is;
        • bij recidive en/of gewoontewitwassen en/of beroepswitwassen wordt 1/3 opgeteld bij het ‘normale’ tarief;
        • als sprake is van schuldwitwassen dan geldt de helft van het tarief (met als strafmaximum 24 maanden gevangenisstraf);
        • de lijst gaat tot een bedrag van € 1.000.000,-. Daarboven geldt: de eis substantieel verhogen tot het stafmaximum;
        • de vordering tot gevangenisstraf, taakstraf en/of geldboete zal waar mogelijk en opportuun vergezeld dienen te gaan van een vordering tot ontneming of verbeurdverklaring.
        Wapens en munitie

        Wetsbepalingen: art. 13, 26, 27, 31, 54 en 55 Wet Wapens en Munitie (WWM)

        Categorie I wapen

        Basiscasus/delict: Een categorie I wapen voorhanden hebben, dragen of overdragen, alleen gepleegd.

        Wapen first offender 1x recidive meermalen redicive
        Slag / steekwapen GS 20 mndGB € 12000 GS 30 mndGB € 14000 GS 35 mndGB € 15000
        Categorie II wapen

        Basiscasus/delict: Een categorie II (vuur)wapen voorhanden hebben of overdragen, alleen gepleegd.

        Categorie + wapen first offender 1x recidive meermalen redicive
        II.1 Vuurwapen, dat niet onder een andere categorie valt GS 25 mnd GB € 12000 GS 35 mnd GB € 14000 GS 40 mnd GB € 15000
        II.2 vuurwapens, geschikt om enkel semi-automatisch te vuren GS 40 mnd GB € 20000 GS 50 mnd GB € 25000 GS 55 mnd GB € 30000
        II.3 Thermiet GS 20 mnd GB € 10000 GS 25 mnd GB € 12000 GS 30 mnd GB € 14000
        Categorie III
        Categorie + wapen first offender 1x recidive meermalen redicive
        II.1 Automatisch vuurwapen GS 60 mnd GB € 30000 GS 70 mnd GB € 35000 GS 80 mnd GB € 40000
        III.2 (vuur)wapen dat niet onder II valt GS 40 mnd GB € 25000 GS 50 mnd GB € 30000 GS 55 mnd GB € 35000
        III.3 Explosieven GS 70 mnd GB € 40000 GS 80 mnd GB € 45000 GS 90 mnd GB € 50000
        Munitie

        Basiscasus/delict: Munitie voorhanden hebben of overdragen, alleen gepleegd.

        Scherpe munitie, aantal kogel- of hagelpatronen first offender 1x recidive meermalen redicive
        1-4 GB € 150 GB € 225 GB € 250
        5-10 GB € 225 GB € 325 GB € 350
        11-15 GB € 300 GB € 450 GB € 550
        16-20 GB € 400 GB € 500 GB € 600
        20-49 GB € 1000 GB € 1500 GB € 2000
        50-99 GB € 1500 GB € 2000 GB € 2500
        100 of meer GB € 2000 GB € 2500 GB € 3000
        Opiumwet
        Softdrugs

        Wetsbepalingen: Art. 3 Opiumwet (Opw)

        Basiscasus/delict: Plegen of medeplegen van handel/vervoer etc. of productie van softdrugs.

        Gewicht first offender 1x recidive meermalen recidive
        0 – 10kg Afstand + OAV Afstand + OAV Afstand + OAV
        10kg – 15kg mnd GB € 900 GS 10 mnd GB € 1100 GS 12 mnd GB € 1300
        15kg – 25kg GS 10 mnd GB € 1100 GS 12 mnd GB € 1300 GS 15 mnd GB € 1500
        25kg – 50kg GS 15 mnd GB € 3000 GS 17 mnd GB € 3500 GS 20 mnd GB € 4000
        50kg – 75kg GS 17 mnd GB € 4000 GS 20 mnd GB € 4500 GS 23 mnd GB € 5000
        75kg – 100kg GS 25 mnd GB € 5000 GS 27 mnd GB € 5500 GS 30 mnd GB € 6000
        100kg – 150kg GS 30 mnd GB € 6000 GS 35 mnd GB € 6500 GS 40 mnd GB € 7000
        150kg – 250kg GS 40 mnd GB € 10000 GS 50 mnd GB € 12000 GS 60 mnd GB € 15000
        > 250 kg GS 60 mnd GB € 20000 GS 65 mnd GB € 25000 GS 70 mnd GB € 30000
        Harddrugs

        Wetsbepalingen: Art. 2 Opiumwet (Opw)

        Basiscasus/delict: Plegen of medeplegen van handel/vervoer etc. of productie van harddrugs.

        Gewicht first offender 1x recidive meermalen recidive
        0 – 5kg Afstand + OAV Afstand + OAV Afstand + OAV
        5kg – 10kg mnd GB € 1500 GS 12 mnd GB € 1700 GS 14 mnd GB € 2000
        10kg – 20kg GS 15 mnd GB € 1700 GS 17 mnd GB € 2000 GS 20 mnd GB € 2300
        20kg – 50kg GS 20 mnd GB € 5000 GS 23 mnd GB € 6200 GS 26 mnd GB € 7100
        50kg – 75kg GS 25 mnd GB € 10000 GS 30 mnd GB € 15000 GS 33 mnd GB € 17000
        75kg – 100kg GS 30 mnd GB € 17000 GS 35 mnd GB € 22000 GS 40 mnd GB € 25000
        100kg – 150kg GS 35 mnd GB € 25000 GS 40 mnd GB € 30000 GS 50 mnd GB € 35000
        150kg – 250kg GS 50 mnd GB € 35000 GS 60 mnd GB € 40000 GS 70 mnd GB € 50000
        > 250 kg GS 60 mnd GB € 40000 GS 65 mnd GB € 45000 GS 70 mnd GB € 50000
        Bijlage 1. Omzetting sancties
        Taakstraf Gevangenisstraf
        2 – 20 uur 3 maand
        20 – 40 uur 6 maanden
        40 – 60 uur 8 maanden
        60 – 100 uur 15 maanden

        Beleidsregels van Overheidsinstanties binnen Future

        Binnen dit document worden alle beleidsregels opgesomd welke zijn overeengekomen door overheidsinstanties van Future.
        Elke beleidsregel wordt in ieder geval voorzien van:

        1. Een aanduidingstitel voor de beleidsregel;
        2. Een toelichting op welke overheidsinstanties (en overige belanghebbenden) dit beleid effect heeft;
        3. Een geldigheidsstatus. In voorkomend geval een disclaimer dat deze beleidsregel niet meer geldend is.
        4. Een datum waarop de beleidsregel is overeengekomen;
        5. De ondergetekenden van een beleidsregel, samen met de vermelding van de relevante functie die deze bekleden.
        Beleidsregel 1: Beginselen van een goede procesorde

        NIET GELDEND, wachtend op instemming

        Inleiding

        Om het correcte verloop van een strafproces te waarborgen stemmen de Politie, Koninklijke Marechausse en vertegenwoordigers van de advocatuur in met het naleven van ongeschreven regels binnen het strafrecht, ook wel bekend als “Beginselen van een goede procesorde”.

        Onder de beginselen van een goede procesorde vallen de volgende beginselen:

        Rechtsbeginselen
        Vertrouwensbeginsel

        Het vertrouwensbeginsel ziet erop dat een verdachte gerechtvaardigd mag vertrouwen op mededelingen van een opsporingsambtenaar of (hulp-) officier van justitie. Zo moet een verdachte bijvoorbeeld kunnen vertrouwen op de toezegging van een agent dat deze niet vervolgd zal worden.

        Equality of arms

        Het beginsel van ‘equality of arms’ gaat uit van het idee dat de verdachte in een strafzaak een redelijke kans moet krijgen om zijn kant van het verhaal naar voren te brengen, zodat hij dezelfde kansen krijgt als de openbaar aanklager. Er moet sprake zijn van een evenwicht, een balans, in rechten.

        Verbod op dubbele vervolging

        Zie artikel 68 WvSr, wat toeziet op het verbod dubbele vervolging.

        Recht op een eerlijk proces

        Ieder heeft het recht op een eerlijk proces, zowel bij behandeling van een zaak door een opsporingsambtenaar als tegenover een rechter. Hieronder valt zowel het mededelen van rechten aan de verdachte als de mogelijkheid om gebruik te maken van deze rechten.

        Zuiverheid van oogmerk

        Dit beginsel is ook bekend als het verbod op misbruik van bevoegdheden (‘detournement de pouvoir’ in het Frans), wat dan ook betekent dat een bevoegdheid enkel toegepast mag worden op de manier die krachtens de wet is vastgesteld.

        Gelijkheidsbeginsel

        Volgens het gelijkheidsbeginsel worden gelijke gevallen ook gelijk behandeld. De straffen en enig intern beleid dient dan ook consequent toegepast te worden.

        Redelijke en billijke belangenafweging (Subsidiariteit & proportionaliteit)

        In beginsel van de redelijke en billijke belangenafweging liggen de in het strafrecht geldende eisen van proportionaliteit en subsidiariteit besloten. Relevante belangen dienen behoorlijk tegen elkaar te worden afgewogen. Beslissingen die- in verhouding tot het algemeen belang- onevenredig groot nadeel aan de belangen van de burger toebrengen, dienen achterwege te blijven.

        Onschuldpresumptie

        Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. Een verdachte is dus niet bij voorbaat schuldig van een strafbaar feit, deze moet een redelijke kans krijgen om het tegen hem bestaande belastende bewijs te weerleggen.

        • Dit beginsel vindt aansluiting op artikel 27 WvSv.
        Legaliteitsbeginsel

        Elke bevoegdheid en elk strafbaar feit moet omschreven staan in de wet. De opsporingsambtenaar mag de wet niet naar analogie interpreteren. Dit houdt in dat de agent bijvoorbeeld te maken kan hebben met een geval dat niet onder de wet valt, maar wel lijkt op gevallen die wel onder de wet vallen. De opsporingsambtenaar interpreteert analoog als hij vindt dat dit niet aangeduide geval hetzelfde is als het geval dat wel onder de wet valt.

        Conclusie

        Deze beleidsregel is ondertekend door:

        • Smurf 1, Inspecteur, namens het Politiekorps
        • Smurf 2, Brigadegeneraal, namens de Koninklijke Marechaussee
        • Smurf 3, Hoofdadvocaat, namens de advocatuur

        Kamer van Koophandel

        Regeling inzake de bedrijfsvoering (Rbv) ( work in progress )

        WORDT NOG AAN GEWERKT, NIET GELDEND

        Afdeling 1 – Algemene bepalingen

        Artikel 1:1 Rbv [Begripsbepaling]
        1. economische activiteiten: De verzameling van werkzaamheden, gericht op de productie van goederen en diensten of het maken van omzet;
        2. handelsregister: een lijst, onder het beweer van de kamer van koophandel, waar door de kvk geregistreerde ondernemingen worden vastgelegd;
        3. kvk: kamer van koophandel;
        4. rechtsvormen zonder rechtspersoonlijkheid: eenmanszaak, vennootschap onder firma (vof), commanditaire vennootschap (cv), maatschap;
        5. rechtsvormen met rechtspersoonlijkheid: besloten vennootschap (bv), naamloze vennotschap (nv), vereniging, stichting;
        6. SBI-code: een hiërarchische indeling van economische activiteiten, in dit geval de code voor een vergunning;
        7. ontvankelijk: een verzoek dat vatbaar is voor behandeling;
        8. onderneming: een bedrijf, met of zonder rechtspersoonlijkheid;
        9. niet ontvankelijk: een verzoek dat niet vatbaar is voor behandeling, bijvoorbeeld omdat het niet voldoet aan een gestelde eis;
        10. eerste veroordeling: de eerste keer dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon wordt veroordeeld;
        11. eenmaal recidive: een tweede veroordeling voor hetzelfde strafbare feit;
        12. meermalen recidive: elke veroordeling voor hetzelfde strafbare na eenmaal recidive (vanaf de derde veroordeling);
        13. vervaardiging: het maken van een product.
        Artikel 1:2 Rbv [Toepasselijkheid]

        Deze regeling van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat is toepasselijk op iedere natuurlijke persoon en rechtspersoon die zich in Nederland bezighoudt met economische activiteiten waar bij of krachtens deze regeling verplichtingen of eisen aan worden gesteld.

        Artikel 1:3 Rbv [Opsporingsbevoegdheid]
        1. Bevoegd tot het opsporen van inbreuken op de voorschriften van dit besluit is belast opsporingsambtenaar zoals bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering;
        2. De opsporingsambtenaar is bevoegd tot het opleggen van een administratieve geldboete voor het handelen zonder inschrijving in het handelsregister, zoals bedoeld in artikel 3:1;
        3. De Kamer van Koophandel is bevoegd tot het opleggen van alle krachtens dit besluit vastgestelde administratieve geldboetes;
          1. De opsporingsambtenaar is bevoegd om zijn bevindingen omtrent overtredingen van de voorschriften van dit besluit voor te leggen aan de Kamer van Koophandel.
        Artikel 1:4 Rbv [Benoeming van de Kamer van Koophandel]
        1. Krachtens dit besluit wordt de Kamer van Koophandel, een zelfstandig bestuursorgaan met eigen rechtspersoonlijkheid, aangewezen in het kader van toezicht op de regeling;
        2. De Kamer van Koophandel is bevoegd tot:
          1. het inschrijven van ondernemingen in het handelsregister;
          2. het verlenen van vergunningen en ontheffingen die krachtens deze regeling zijn vastgelegd.
        Artikel 1:5 Rbv [Voorschriften en beperkingen]
        1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
        2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
        Artikel 1:6 Rbv [Karakter van vergunning of ontheffing]

        De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze regeling anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

        Artikel 1:6 Rbv [Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing]

        De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

        1. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
        2. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
        3. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
        4. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;
        5. indien de onderneming opgeheven wordt of ophoudt; of
        6. indien de houder dit verzoekt.
        Artikel 1:7 Rbv [Termijnen]

        De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

        Artikel 1:8 Rbv [Weigeringsgronden]
        1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:
          1. de openbare orde;
          2. de openbare veiligheid;
          3. de volksgezondheid;
          4. de bescherming van het milieu.
        2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag
        Afdeling 2 – Het handelsregister
        Artikel 2:1 Rbv [Handelsregister]
        1. Van ieder die zich bezig houdt met een economische activiteit of onderneming welke wordt benoemd in Bijlage 1, dient zich in te schrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel;
        2. De Kamer van Koophandel.
        Artikel 2:2 Rbv [Inschrijvingsverzoek aan de Kamer van Koophandel]
        1. Een verzoek tot inschrijving in het handelsregister geschiedt door het naar waarheid indienen van de volgende gegevens bij de Kamer van Koophandel:
          1. Naam onderneming;
          2. Rechtsvorm van de onderneming;
          3. Volledige naam eigenaar van de onderneming;
          4. Burgerservicenummer eigenaar van de onderneming;
          5. Geboortedatum eigenaar van de onderneming;
          6. e-mailadres eigenaar van de onderneming;
          7. Vestigingsplaats van de onderneming;
          8. Een korte omschrijving van de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten, diensten en/of producten;
          9. Welke vergunningen verzocht worden ten behoeve van de bedrijfsvoering.
        2. Het inschrijvingsverzoek moet een daadwerkelijke onderneming betreffen en moet naar redelijkheid als serieus aangemerkt worden;
        3. De Kamer van Koophandel kan ervoor kiezen elk inschrijvingsverzoek dat naar haar oordeel niet voldoet aan de eisen van lid 1 of 2 als niet ontvankelijk aan te merken.
        Artikel 2:3 Rbv [Behandeling van het inschrijvingsverzoek; Verlening van vergunningen]
        1. De Kamer van Koophandel zal de indiener van een inschrijvingsverzoek per e-mail berichten met het besluit over het ingediende inschrijvingsverzoek;
        2. De schriftelijke reactie wordt ook voorzien van
          1. een referentienummer, te vinden onder “Ons kenmerk”;
          2. een dagtekening;
        3. De Kamer van Koophandel is verplicht haar reactie van een van de volgende oordelen te voorzien:
          1. Goedkeuring van het verzoek;
          2. Afkeuring van het verzoek;
          3. Uitnodiging tot verheldering;
          4. Uitnodiging tot vastlegging van aanvullende afspraken;
          5. Aanbeveling tot her-indiening van het verzoek.
        Artikel 2:3a Rbv [Uitnodiging tot verheldering; Uitnodiging tot vastlegging van aanvullende afspraken]
        1. In haar schriftelijke reactie op een goedgekeurd inschrijvingsverzoek zal de Kamer van Koophandel het volgende verlenen aan de indiener:
          1. Een KvK-nummer;
          2. Een schriftelijke bevestiging 2.
        Artikel 2:4 Rbv [Voltooing van de inschrijving; Verlening van vergunningen]
        Afdeling 3 – Sancties
        Artikel 3:1 Rbv [Sanctiebepalingen]
        1. Bij elke krachtens deze afdeling gegeven sanctie
        Artikel 3:1 Rbv [Handelen zonder inschrijving in het handelsregister]
        1. Degene die zonder inschrijving in het handelsregister zich bezig houdt met een economische activiteit of onderneming welke wordt benoemd in Bijlage 1, wordt gestraft met een geldboete van:
          1. ten hoogste 50.000 euro bij de eerste veroordeling.
          2. ten hoogste 150.000 euro bij tweede veroordeling.
          3. ten hoogste 500.000 euro bij meermalen veroordelingen.
          4. **Inbeslagname voertuig vanaf 3de veroordeling.